Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 27 juli 2012

Excentriek



Ik had weinig tijd maar de boeken waren uitgelezen, dus maakte ik een retourtje naar Cannes. Enkele keren per maand ga ik daar naar de bibliotheek, sommigen vinden dat excentriek en vragen waarom ik niet in het dorp ga, maar waarom zou ik naar de bib in het dorp gaan als de mooiste bibliotheek ter wereld op driekwartier rijden van mijn huis ligt?

Als ik de poort met het bord “Médiathèque de Cannes” binnenrijd, begint mijn verbeelding onmiddellijk te werken. Het waren de Rothschilds die de villa lieten bouwen in de negentiende eeuw, de vroege gasten kwamen met paardenkoetsen over het massief van de Estérel, na die lange en uitputtende reis draafden de paarden met hun laatste krachten de oprijlaan in waar een knecht de koets opwachtte. Ik stel me voor hoe de reizigers wakker worden uit een onrustige slaap, hoe ze bezweet en met een pijnlijke rug hun ogen uitwrijven en door het raampje kijken, door het raampje kijken en op hun wang slaan, op hun wang slaan en elkaar een mep verkopen, elkaar een mep verkopen en gillen, kortom, hoe ze alles in het werk stellen om die droom van zich af te schudden, dat beeld van een blauwe lege lucht, van exotisch struikgewas, hoge palmbomen en een zacht grasveld dat afloopt naar zee, van een roomwit landhuis met terrassen en balkons. Ze strompelen de koets uit zonder hun gastheer te groeten, lopen in een roes de trap op, geven hun jas af aan de balie waar de gedrongen wortelbruine bibliothecaris nu boeken aanneemt en schuifelen aarzelend over de parketvloer de gang in, sommigen nemen de trap om in een stille kamer verder te slapen, anderen trekken zich terug in een van de salons waar ze neerzijgen in een fauteuil en iets fris nuttigen, al zullen er ook zijn die naar het terras doorlopen, het liefst naar het balkon op de eerste etage om te gluren naar het landgoed van de buren, het kasteel van de hertog van Vallombrosa, te zien welk schoon volk zich daar ophoudt en een strategie te bedenken om ook uitgenodigd te worden in het best gefrequenteerde salon van de Côte d'Azur.

Dat denk ik als ik binnenga, en dat dacht ik ook nu, toen ik haastig de deur openduwde. Tot mijn spijt zag ik dat de wortelkleurige bibliothecaris op verlof was. Ik gaf mijn boeken af en liep in de richting van de jeugdafdeling toen ik van gedacht veranderde en naar de leeszaal stevende. Ik was niet van plan om kranten te lezen of de fresco’s op het plafond te bestuderen, maar ik wilde weten of ze daar was. Ik ken haar nu al zeven jaar, de dame van de leeszaal. Ze moet ergens in de vijftig zijn en ze praat traag en ze kleedt en gedraagt zich als een vlijtig kind. Bij de eerste aanblik lijkt ze onnozel, maar eigenlijk is ze erg bijdehand. Dat merk ik als mannen praatjes met haar maken, zogezegd willen ze iets weten, maar eigenlijk proberen ze haar te doen lachen, wat nooit lukt. In elk geval stuurt ze die mannen altijd de laan uit. Ik heb lang gedacht dat ze door de boeken wereldvreemd was geworden, maar nu vermoed ik dat het omgekeerd is, dat ze boeken opzoekt omdat die haar beter liggen dan mensen. Niet dat ze ontgoocheld is door het leven, zoals de bibliothecaresse in La Cote 400 van Sophie Divry, neen, dat denk ik niet. De bibliothecaresse van Divry is ook veel fanatieker. Twee uur voor het publiek binnenmag, gaat zij haar zaal al openen, een weinig bezochte afdeling op niveau min één. Op een dag vindt ze iemand die in haar zaal heeft overnacht. Tegen dat personage steekt ze een monoloog af waarin van alles aan bod komt, van het wereldwijde classificatiesysteem in bibliotheken, de dwangmatige werkmethodes die ze aanhangt, haar mislukte privéleven, haar pogingen om de luidruchtige leerlingen van het technisch onderwijs die door de vaste bezoekers met een scheef oog worden bekeken het leesvirus bij te brengen, haar hoop op promotie naar een bovengrondse afdeling, haar stille liefde voor een jonge onderzoeker die geschiedenisboeken komt lezen en van wie ze de nek bewondert omdat die haar doet denken aan een boekenrug.
Divry trekt de lezer de leefwereld in van een eenzelvige vrouw die ontgoocheld is door het leven en troost zoekt bij boeken. Divry’s bibliothecaresse is een pathetisch personage, maar dat is de leeszaaldame ook. Elke middag, ergens tussen een en twee, telefoneert ze. Dan giechelt ze, fluistert ze, knikte ze en lacht ze verlegen. Op een dag was ik alleen in de zaal toen ze telefoneerde en hoorde ik naar wie ze belde. Helder en luid klonk, Allo? Maman?

Ze was present, stelde ik met opluchting vast, en sprak met een kleine Aziatische dame. Ze zag er boos uit, maar helaas had ik geen tijd om uit te vissen wat schortte want het was bijna middag en dan sloot de jeugdafdeling. Ik liep naar het verste salon van de villa, waar behalve mij niemand was, zelfs de bibliothecaresse, een mollige vrouw met ogen die altijd verbaasd kijken, was afwezig. Ik vroeg me af wat ze deed, lag ze op het strand, keek ze tv of las ze een boek, wie zou het zeggen? Misschien was ze aan het eten, misschien propte ze razendsnel een dubbele sandwich in haar mond, dat heb ik haar eens zien doen op het middaguur bij de busstop, zelfs toen keek ze verbaasd.

Met mijn gedachten bij de verbaasde bibliothecaresse en de leeszaaldame en de wortelkleurige man koos ik twaalf kinderboeken. Toen ik ze aan de balie liet registreren, zag ik dat de vervangster van de wortelkleurige man gauw iets onder haar tafel schoof. Ik nam me voor dat ik haar nader moest observeren. Ik zou terugkeren en wel zo snel mogelijk. Excentriek of niet.

La Cote 400, Les Allusifs, 65 p.

Geen opmerkingen: