pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Op het terras van een trattoria besloot een oudere heer met haren gelijk mijn hospita van in de Oorlog – te kort, te grijs, te springerig – een gesprek met me aan te knopen. Daar schrok ik enigszins van. Het zit zo: hij sprak mij aan in het Nederlands, en we bevonden ons toch echt in Siena.
Nu ben ik zo’n verwende Wim die stiekem meent dat de hele wereld om hém draait, maar toch: hoe kon de oudere heer raden welke taal ik bij voorkeur hanteerde? Ik droeg geen petje met Nederlandse driekleur, en mijn kinderen had ik wijselijk thuis gelaten. Die willen immers nog wel eens gillen als pasgeboren biggetjes, in een Amsterdams zo schel dat het ieders oren pijnigt.
‘Bent u eigenlijk met de automobiel gekomen?’ vroeg de oudere heer, en hij plantte zijn grote handen op het blad van mijn tafeltje, dat vervaarlijk schudde.
‘Nee,’ zei ik spoedig, ‘met het vliegtuig.’
Zijn hoofd zweefde nu boven mijn bord; ik vreesde voor zijn grijze baard. Die leek niet goed vast te zitten. Als de baard losliet, zou hij pardoes in mijn panzanella donderen. Dat baarde me enige zorgen – panzanella is mijn favoriete gerecht, maar op baardhaar zijn mijn papillen minder gesteld.
‘Het vliegtuig,’ bromde de oudere heer. Vervolgens achtte hij zichzelf zo vrij om een rieten stoel weg te plukken en zichzelf aan mijn zijde te installeren.
Herkend worden heeft zo z’n nadelen.
De oudere heer was stilgevallen en tuurde bevredigd over de Piazza del Campo. Ofschoon ik hem nog nooit had ontmoet, gaf deze man me het gevoel dat hij een goede vriend was en ik zijn naam en bestaan simpelweg was vergeten. Hoe durfde ik? Schuldig peinsde ik over een passende reactie.
‘Het vliegtuig,’ zei ik uiteindelijk gelaten. ‘Met de automobiel gaat het me te langzaam. Ik ben hier slechts voor enkele dagen.’
‘Wat mankeert er dan?’ vroeg de oudere heer, en keek me indringend aan, alsof hij me op een fout had betrapt.
‘Niets,’ zei ik. ‘Overmorgen ga ik weer naar huis.’
‘Overmorgen?’ riep de oudere heer. ‘U vertelde me gisteren dat u een maand lang blijven zou.’
‘O,’ zei ik.
De oudere heer keek me afwachtend aan, maar ik was uitgepraat. Mocht ik nou aan mijn panzanella beginnen? Aarzelend nam ik mijn vork op.
‘Beteken ik dan helemaal níets voor u?’
‘Hoor es,’ zei ik zacht, en ik legde mijn vork weer neer. ‘Ik denk dat u m–’
‘Weet u, u bent gewoon zoals zij.’
Dat was het toppunt! Eerst nam hij me voor iemand anders en nu maakte hij mij uit voor nóg een ander. Ik kuchte verontwaardigd, maar daar ik een nogal aarzelend type ben, kwam het er ietwat terminaal uit.
Stoïcijns richtte de oudere heer zijn blik weer op het schelpvormige plein, waar twee bloempjes met elkaar aan het dansen waren.
‘Jullie zijn toch allemaal hetzelfde,’ zei de oudere heer. De verbolgenheid was verdwenen; hij klonk nu slechts verdrietig.
‘Over wie hebt u het dan precies?’ vroeg de schrijver in mij.
‘Over mijn gezin natuurlijk!’
‘Ah,’ zei ik, ‘natuurlijk.’ En toen, na enig nadenken: ‘U ziet uw gezin niet vaak?’
‘Nooit! Dat weet u toch. Bent u uw geheugen misschien kwijt?’
‘Jazeker,’ zei ik haastig, op de manier van een Olympisch wielrenner die de eindstreep in zicht ziet komen. ‘Heb ik u dat niet verteld? Mijn vrouw drukt me altijd op het hart dat ik dat meteen moet zeggen, en kijk, ze heeft weer eens gelijk.’
De oudere heer ontspande; het riet van zijn stoel kraakte droog. ‘Vrouwen hebben altijd gelijk. Ik had naar mijn vrouw moeten luisteren, destijds.’
‘Vreemde wezens,’ erkende ik. ‘Maar goed, mijn vrouw vindt dat iedereen dient te weten dat ik aan het syndroom van Korsakov lijd. Anders is het niet eerlijk, zegt zij. Voor de medemens.’
‘Het syndroom van Korsakov?’ De oudere heer krabde in zijn baard. Ik hoopte dat dat betekende dat hij me geloofde, maar omdat het ook louter jeuk kon betekenen, schoof ik mijn bord panzanella dichter naar me toe. Voor de zekerheid.
‘Mijn korte-termijngeheugen is niet wat het zou moeten zijn,’ zuchtte ik romantisch.
Bijzonder tevreden met deze vondst begon ik te eten. Enkele minuten later stond de oudere heer kwiek op. Ik at rap mijn mond leeg en vroeg beleefd of hij nou alweer ging.
‘Jazeker,’ antwoordde hij. ‘Ik laat u rustig eten. Gisteren, toen ik thuis kwam, bedacht ik dat ik u niet had moeten belasten met mijn treurige verhaal. En kijk, Vrouwe Fortuna heeft mij gehoord.’
Ik knikte verdrietig en wuifde hem vaarwel. Hij sjokte weg.
‘Het syndroom van Korsakov,’ hoorde ik hem nog mompelen. ‘Tragisch, tragisch.’
Emily Gordts (1981) debuteert op 25 maart bij Thomas Rap met de roman Arty-farty.
Welke auteur imiteert Emily? Gis, gok en speculeer op onderstaand reactieformulier!
donderdag 25 februari 2010
Het syndroom van Korsakov (Emily Gordts)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
"Dat baarde me enige zorgen." - wat een grap ;-)
Opnieuw geen idee. Ik laat het giswerk over aan de mensen die er meer van kennen.
"ik vreesde voor zijn grijze baard."
die vind ik een klapper!
Leest in ieder geval net zo makkelijk en vermakelijk als Carmiggelt! V.
Dank voor jullie reacties, Michaël en Frans! Maar de eerste echte durfal - de heer of mevrouw V. - is ook gelijk de winnaar: in Carmiggelts stijl heb ik inderdaad geprobeerd dit stukje te gieten! Een driewerf hoera voor V... Maar mogen we niet weten wie u bent?
Ik heb me trouwens laten inspireren door de kronkels gebundeld in "Ik lieg de waarheid" (http://bit.ly/aoPvfT). Dit pareltje werd samengesteld door de immer briljante Sylvia Witteman (die ik te goed vind om te imiteren). Een aanradertje, die bundel! O, en http://bit.ly/aunC8q, want op werkdagen voor 17:00 uur besteld, morgen in huis! ;-)
De V staat voor Vie. Geheel onbedoeld ben ik als anoniem op deze pagina terecht gekomen. Ik mag dan slim genoeg zijn om te weten welke schrijver bedoeld is, maar reageren met naam en url lukte niet ;-)
Een reactie posten