Het neemt een wending die ik niet had voorzien.
Op enkele maanden tijd zijn mijn voedingsgewoonten bijvoorbeeld helemaal veranderd. Ik eet veel meer fruit en drink elke dag vruchtensap omdat mijn lichaam daar voortdurend, tot vervelens toe, naar vraagt. In de plaats van vier of vijf koppen koffie per dag neem ik er maar twee meer, niet met suiker of melk zoals vroeger, maar zwart. In de supermarkt laat ik de wijnafdeling links liggen omdat ik vreemd genoeg geen zin meer heb in alcohol. Ik maak vaker, nog vaker, pasta dan vroeger, eet elke keer twee porties en verdik niet.
Ik constateer dat mijn lichaam transformeert. Ik word pezig.
Ook qua kledij is er een evolutie. De enige stukken van mijn garderobe die nog in de wasmand verzeild geraken, zijn loopbroeken en sportshirts. De dagen waarop ik mijn Adidas inruil voor een jeans, komen nog voor, maar ze worden zeldzaam. Toen ik deze week bijvoorbeeld een afspraak had in de bank – ik geef het niet zonder schaamte toe – heb ik overwogen om in sportkledij te gaan.
De vreemdste vaststelling is dat ik nu lesgeef, wat eigenlijk niets voor mij is, tenminste dat heb ik altijd gedacht. Sinds september ben ik op woensdagmiddag lerares of beter: coach, want zo heet dat in de atletiekclub waar ik me anderhalf jaar geleden bij heb aangesloten, wat me met het hardloopvirus heeft opgezadeld, waardoor ik nu al maandenlang vier tot zes keer per week ren.
Er zijn ook zaken die niet veranderen. Ik lees bijvoorbeeld nog, meer dan ooit zelfs, ik heb momenteel al zeven boeken meer gelezen dan op dit tijdstip vorig jaar, het lijkt bijna alsof mijn leesritme meegroeit met mijn benensnelheid. Ik ga ook nog altijd twee keer per maand naar de bibliotheek van Cannes. Het is waar dat ik soms sportkleren meeneem. Nadat ik nieuwe boeken heb gekozen en ik enkele uren in de leeszaal heb geschreven, kleed ik me in het toilet om, loop ik naar de zee en ren ik een kilometer of vijftien. Vorige week ging ik tot de Croisette en deed ik daar boodschappen (een bankkaart past precies in het binnenzakje van een loopbroek), waardoor ik de tweede helft van het traject moest afleggen met een papieren winkeltas onder de arm, wat niet erg handig bleek en mijn snelheid (die ik kan aflezen van het GPS horloge dat ik voor kerst heb gevraagd) ferm naar beneden haalde.
Een van mijn aankopen was Waarover ik praat als ik over hardlopen praat van Haruki Murakami. Ik heb het in één ruk uitgelezen. Waarover ik praat als ik over hardlopen praat is bovenal interessant voor wie zelf rent óf voor wie nieuwsgierig is naar de romancier Murakami, want zijn schrijven komt in het boek ook aan bod, zo is er bijvoorbeeld een flashback naar het moment waarop het verlangen zich plots voordeed om een roman te schrijven, op 1 april 1978 was dat, om half twee ’s middags, terwijl hij in het Jingu stadium een baseballmatch volgde tussen de Yakult Swallows en de Hiroshima Carps.
Murakami was toen bijna dertig en had nooit de ambitie gehad om schrijver te worden, maar na de match kocht hij een vulpen en een stapel papier en zette hij zich aan het werk. Een half jaar later had hij tweehonderd bladzijden volgeschreven. Hij stuurde de tekst naar het literaire magazine Gunzo, dat toen een wedstrijd organiseerde voor nieuwe auteurs, en hij won. (De Engelse titel van die eerste roman luidt Hear the wind sing.)
Na nog twee romans (Pinball 1973 en De jacht op het verloren schaap) besloot Murakami schrijven tot zijn beroep te maken, en omdat hij van al het stilzitten verdikte, begon hij te rennen. In Waarover ik praat als ik over hardlopen praat schrijft hij over de grote koersen waaraan hij heeft deelgenomen, bijvoorbeeld die keer in 1983 dat hij de originele marathon van het dorp Marathon naar de stad Athene in omgekeerde richting liep, op zijn eentje in een verzengende hitte en langs een drukke baan, of die keer toen hij de 100 kilometer liep rond het meer van Saroma in Hokkaido, in 1996.
Hij beschrijft zijn gedachten tijdens het rennen (meer bepaald de afwezigheid van specifieke gedachten), de pijn die soms de kop opsteekt en de manier waarop hij daarmee omgaat, hoe hardlopen en schrijven elkaar beïnvloeden en hoe zijn motivatie om te rennen door het ouder worden verandert.
Als loper bleef ik niet op mijn honger zitten, maar als lezer had ik me verwacht aan een superieure stijl, een stijl die bijvoorbeeld het wezen van een loopkoers reflecteert en de lezer een adrenalinestoot bezorgt zoals de prachtroman Courir van Jean Echenoz (Hardlopen, De Geus), over de wonderatleet Emil Zatopek, die op de Olympische Spelen van Helsinki in 1952 goud won op de 5000 meter, de 10.000 meter en de marathon, en alle wereldrecords van 3000 meter tot 30 km in zijn bezit had.
Die heb ik vorige week gelezen, ook (net als Murakami’s boek) als voorbereiding van een artikel in De Morgen. Een van de andere zaken die ik blijf doen behalve lezen is schrijven, al verruil ik deze keer de literatuurbijlage voor de cultuurpagina’s, waar ik zal ingaan op hardlopen als maatschappelijke trend.
Waarover ik praat als ik over hardlopen praat (Haruki Murakami), Atlas, 208 p.
1 opmerking:
Interessant stuk, maar wat jammer dat voor de vertaler onvermeld blijft: dat is Luk van Haute.
Een reactie posten