pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
De mist boven het meer is dik. Er vaart een boot op het water die hij niet herkent. Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes, kijkt of hij de letters op de boot kan lezen. De mist is te dik, enkel de hoofdletter W kan hij ontcijferen. Zijn ogen speuren het meer af, zoeken naar meer boten. Hij ziet er geen. Sinds de storm zijn de mensen voorzichtig geworden. Bij slechte weersomstandigheden vaart niemand meer uit.
Aafke is al wakker. Hij hoort haar rommelen in de keuken. Trek in koffie heeft hij. Hij snuift. Niets. Aafke heeft nog niet gezet. Vlug stapt hij het bed uit. Hij wil afscheid van haar nemen voordat ze naar Toronto gaat. Beth is ziek. Het is ernstig dit keer. Er groeit een tumor in haar hoofd, de doktoren hebben de strijd opgegeven.
Sinds het nieuws is Aafke van slag. ’s Nachts staat ze nerveus op om een kop warme melk te maken. Hij vroeg haar of hij mee moest gaan naar Toronto. Het was een lange reis en wat als Beth zou sterven? Aafke had afwijzend gereageerd. Het was beter dat er iemand op de boerderij bleef. Ze wilde niet dat een vreemde de zaken over zou nemen. Dan zou ze zich enkel ongerust maken. Hij drong niet aan. Aafke kan koppig zijn als ze iets niet wil. Hij weet dat het geen zin heeft om haar tegen te spreken.
Hij kleedt zich aan, merkt hoe stijf zijn armen en benen zijn. Gisteren was het twee graden boven nul. De kou is in zijn lichaam gekropen. De komende dagen zal het nog kouder worden had de weerman op de televisie voorspeld. Hij rilt. De laatste jaren vallen de winters in Canada hem steeds zwaarder.
‘Koffie?’ vraagt Aafke als hij de keuken instapt.
Hij knikt. Aafke schept de koffie in de filter, giet het water uit de ketel in de koffiepot. Ze duwt een boterham in de broodrooster, gaat zitten aan de houten tafel. Met een bezorgde blik in haar ogen kijkt ze uit over het meer. Hij ziet dat ze haar haren heeft opgestoken. Op haar lippen heeft ze een roze kleur gestift die hij niet herkent.
Nog altijd vindt hij haar mooi, ook nu ze ouder wordt. Hij herinnert zich hoe ze er uitzag de eerste keer dat hij haar ontmoette. Een jongen van zeventien jaar was hij. Hij zat thuis in de woonkamer toen er een stevige, blonde meid kwam aanfietsen op de dijk. Op het erf aaide ze de hond, de Duitse herder die zich nooit liet aanraken. Ze merkte zijn verbazing. Brutaal had ze hem aangekeken.
‘Wat zoek je hier?’ vroeg hij schuchter.
‘Ik kom voor je moeder,’ zei ze, ‘ik geef haar schrijfles. Is ze thuis?’
Zonder op zijn antwoord te wachten, liep ze langs hem de achterdeur naar binnen. Hij herinnerde zich dat zijn moeder hem had verteld dat er een jonge dame uit de stad zou komen om haar les te geven. Onder aan de trap luisterde hij hoe de jonge vrouw zijn moeder begroette.
Na afloop van de les zette zijn moeder thee. Onopvallend was hij aan de keukentafel gaan zitten met een boek. Hij luisterde naar het gesprek tussen zijn moeder en de jonge vrouw met de blonde haren. Vanuit zijn ooghoeken spiekte hij naar haar.
Aafke heette ze. Hij vond haar mooi. Haar ogen waren lichtblauw, ze had sproetjes op haar neus die haar gezicht jonger maakten. Opgewonden vertelde ze verhalen over haar leerlingen op de middelbare school waar ze werkte. Ze lachte en keek af en toe naar hem.
Hij begon uit te zien naar de dagen dat ze kwam. Pas toen hij zijn diploma had gehaald, durfde hij haar te vragen of ze een keer met hem uit wilde gaan. Zijn vriend Willem organiseerde filmavonden op het dorp waar de jonge mensen graag kwamen. Zonder aarzeling stemde ze toe. Na afloop van de film pakte ze zijn hand, haar ogen straalden. Dus toch, dacht hij. Achter het schuurtje op het erf had hij haar voor het eerst gekust.
‘Mary kan me een lift geven,’ zegt Aafke. ‘Ze belde zo-even. Ze gaat een paar dagen naar Ontario voor een graanbeurs. Van Bill hoorde ze dat ik naar Toronto ga. Ik kan een heel eind met haar meerijden.’
De boterham springt op uit de broodrooster. Aafke staat nerveus op.
‘Laat maar,’ zegt hij en hij duwt haar terug op haar stoel, ‘ik doe het zelf. Hoe laat komt Mary?’
Aafke wrijft met haar handen over haar slapen. ‘Over tien minuten.’
Ze gaat weer zitten aan de tafel, kijkt uit over het meer.
‘Die mist boven het meer,’ zegt ze, ‘heb je het ooit zo dik gezien?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik verbaasde me er ook al over. En dat in oktober.’
Aafke pakt de krant die op een van de stoelen ligt. ‘Frederik,' zegt ze. 'Ik wilde je dit nog laten zien.' Ze wijst naar een foto in de krant.
Hij legt de boterham op een bord, pakt de krant van haar aan. Op de foto staat een jonge man. Hij heeft donker krullend haar, draagt een geblokte bloes. Onder de foto staat een zinnetje: Announcement. Man without memory is searching his family and friends. If you know this man, please contact the police.
Sneeuw dwarrelt voor zijn ogen. Zijn adem stokt in zijn keel.
Aafke kijkt hem verschrikt aan. ‘Dus toch,’ zegt ze zacht, ‘Ik dacht dat ik mij vergiste.’
‘Hoe is het mogelijk,’ zegt hij. ‘William. Hij leeft.’
Rachel Visscher (1982) schrijft toneelstukken en verhalen. In janurai 2011 verschijnt haar debuutroman Zwarte dauw (Uitgeverij Augustus).
Wie pasticheert Rachel? Ventileer uw mening hieronder en probeer uw geluk ook hier.
woensdag 24 november 2010
Announcement (Rachel Visscher)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
Sfeervol stukje, maar ik kan het niet thuisbrengen.
Niet te gretig lieve lezers met al die reacties!
Voor de anonieme persoon die heeft gereageerd en nog steeds nieuwsgierig is, hierbij een kleine hint. Deze schrijver (man) schreef over de herinnering en is een jazz-kenner...
Rara!
Rachel Visscher
Is hij Nederlander?
Bob den Uyl?
Bernlef
Goed geraden! Het was Bernlef. Dank voor jullie reacties.
Rachel
Een reactie posten