Monokini
Alina kijkt over de rand van haar boek. Loopt daar iemand of beeldt ze zich dat in?
Toen ze aankwam was het strand leeg. Alleen in de zee, voorbij de branding, had ze mensen gezien maar die zwommen zo ver weg dat ze geen gêne voelde toen ze het bovenstuk van haar bikini losknoopte. Hoe bevrijdend is het om huid die elke dag door minstens twee lagen stof wordt ingepakt bloot te stellen aan de eerste zomerzon! Hoe plezierig beroert de bries haar borsten! De wind komt uit de richting van een gedaante die, dat ziet ze nu, snel naderbij komt. In het tegenlicht kan ze niet onderscheiden of de wandelaar een man of een vrouw is. Wat maakt het ook uit? Net als de anderen is het natuurlijk een zwemmer.
Ze richt haar ogen weer op het boek.
De wandelaar blijkt al vlakbij als ze opkijkt. Het is een man. Hij staart voor zich uit. Zal ze het boek over haar boezem leggen? Anderzijds, als ze haar borsten nu bedekt, vestigt ze zijn aandacht dan niet op haar naaktheid? Dan nodigt ze hem toch uit om naar haar te kijken?
Het beste is, besluit ze, te doen alsof er niets aan de hand is. Van achter haar zonnebril observeert ze de wandelaar. Wanneer hij op een vijftal meter is genaderd, wendt hij zijn ogen af en fixeert hij de zee. Ze lacht om haar waanbeelden. De man, op leeftijd en deftig gekleed, zou haar vader kunnen zijn.
Nadat ze nog een bladzijde heeft gelezen, smeert ze zich in met zonnebrandolie. Ze inspecteert haar buik. Alle nuances tussen roomwit en bruin zijn op haar bovenlijf terug te vinden. Waarom zou iemand dit willen zien? Ze stopt de zonnebrandolie weg en neemt haar boek. Van de andere kant van de strand komt iemand haar richting op. Het is dezelfde man. Hij keert waarschijnlijk naar huis terug.
Deze keer onderbreekt Alina haar lectuur pas als hij haar voorbij loopt. Hij kijkt voor zich uit alsof ze niet bestaat. Ze ziet het ongelovig aan. Toen hij zo-even voorbijkwam en wegkeek, wilde hij misschien zijn discretie bewijzen ofwel was hij in beslag genomen door een plotse beweging in de zee, een bijzondere golfslag of de schaduw van een school vissen. Dat wil ze gerust aannemen, maar dat was toen.
Nu, denkt Alina, maak ik deel uit van zijn blikveld. Op dit strand zijn hij en ik de enige mensen, wat hem met mij verbindt. Op zijn minst moet hij erkennen dat ik behoor tot dezelfde soort, maar kijk hoe hij me negeert! Hij doet alsof ik een object ben, een oninteressant stuk drijfhout of een gebroken schelp. Erger zelfs, zijn attitude drukt mannelijke suprematie uit. Wil hij me in een bepaalde positie duwen, leeft hij misschien nog in een tijdperk waar de vrouw ondergeschikt was?
Ze steekt haar tong uit naar de rug van de wandelaar en voelt hoe de verontwaardiging fronsen en plooien legt in haar gezicht. Als hij zich zou omdraaien om naar haar te kijken, wat ze zeer onwaarschijnlijk acht, zou hij schrikken.
In werkelijkheid is het niet de wandelaar maar Alina die schrikt. De man maakt op dat ogenblik namelijk rechtsomkeert. Hoewel ze zich gauw weer naar het boek toekeert, laten haar ogen de wandelaar niet los.
Heeft hij iets laten vallen? Als hij maar niet denkt dat zij, de onzichtbare vrouw, hem zal helpen. Te zien aan de manier waarop zijn blik over het strand zwalpt lijkt het alsof hij iets kwijt is, iets dat zich in haar buurt bevindt want zijn ogen cirkelen om haar badlaken heen. Ze blijven niet rusten op haar lichaam, neen, zijn blik raakt haar slechts even aan, kaatst terug en maakt dan een soort sprong. Ze houdt het boek opzij zodat ze de beweging ongezien kan observeren. De wandelaar is nu vlakbij. Daar komen zijn ogen weer. Hoe ze in hun kassen draaien! Ze lijken bijna de welving van haar borst te weerspiegelen. Op het hoogste punt van de boog gaan zijn wenkbrauwen omhoog, alsof hij haar tepel wil markeren.
Deze man, denkt ze, is niet alleen prehistorisch in zijn visie over de vrouw, maar hij gedraagt zich ook als een macho.
Ze besluit hem te negeren en leest enkele paragrafen, maar haar hoofd is niet bij het verhaal. Hoe kan ze zo stereotiep denken? Kijk die man nu weg wandelen. Hoe voornaam is zijn stap, en tegelijkertijd, door die lichte kromming van zijn rug, op een bepaalde manier nederig.
Die houding is misschien schijn, maar Alina die de mensheid goedgezind is geeft de man het voordeel van de twijfel. Waarom zou hij geen kunstenaar zijn, een schilder of een beeldhouwer, die haar boezem straks in de beslotenheid van zijn atelier wil reproduceren en om die reden alvast luchtschetsen maakt? Of een schrijver die spontaan de ronding van haar borsten uitbeeldt om de zinnen te illustreren die in zijn hoofd opwellen?
De hypotheses zijn allemaal aannemelijk, denkt ze terwijl ze met haar ogen de wandelaar volgt. Hij keert nu op zijn passen terug. Zijn houding is veranderd. Hij kijkt naar de omgeving alsof hij deze nooit eerder heeft gezien, alsof het strand, de duinen, de pijnbomen nieuw voor hem zijn. En hoe hij naar het water staart! Je zou denken dat hij voor het eerst in zijn leven de zee ziet… Zelfs de zon en de hemel lijken hem te verbazen. Zou hij een acteur zijn, vraagt Alina zich af, en oefent hij een rol in? Doet hij een buitenaards wezen na, dat bij toeval op aarde is beland? Een gelukkig toeval want onze planeet staat hem aan, kijk maar naar die gulzigheid in zijn ogen, je zou haast geloven dat hij het strand wil verslinden.
Pas als hij vlakbij is ziet Alina dat zijn blik cirkels beschrijft die convergeren naar één punt, twee punten om precies te zijn, waar zijn ogen zich aan vastzuigen. Ze wil niet weten wat deze man van plan is. Ze springt op, glijdt in haar jurk, propt het badlaken en het boek in haar tas en loopt weg.
Achter haar is niets te horen. Hij is natuurlijk zo’n type dat zijn prooi in stilte volgt. De gretigheid waarmee zijn ogen haar boezem omhelsden laat weinig aan de verbeelding over. Ze klimt de duinen op die het strand van de weg scheiden. Op het hoogste punt, voor ze naar de auto afdaalt, kijkt ze om.
De man wandelt nog altijd over het strand, weg van de plek waar zij lag. Alina kijkt hem na. Ze zou opgelucht moeten zijn, maar dat is ze niet, opluchting lijkt haar zelfs onrechtvaardig nu ze de wandelaar terugziet, hoe hij met gebogen schouders langs de vloedlijn strompelt.
Laurence De Craene, Monokini, 2013. Linosnede. |
Het vorige avontuur van Alina leest u hier.
4 opmerkingen:
Stuk voor stuk pareltjes! Bravo aan Annick en Laurence voor de samenwerking.
Misschien was het gewoon wel Meneer Palomar die daar wandelde...
Goed gezien, M. Kwam je er zelf op of ben je mijn vader (of een andere ingewijde)?
Neen hoor, Annick. Ik ben niet je vader en heb je ook nog nooit ontmoet, denk ik - maar ik hou erg van Meneer Palomar en diens schepper.
Pas onlangs ben ik via de brieven van Pavese en Garufi voor het eerst op jouw blog gekomen.
Alleen al omdat ik tussen de schrijversnamen ook Amin Maalouf zie staan, vermoed ik dat ik met plezier nog een tijdje verder kan grasduinen in jouw schrijven.
Bedankt!
Een reactie posten