Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 9 november 2012

Hellingenkoorts


Mijn vroege herinneringen staan in het teken van hellingen. Wat me bijvoorbeeld is bijgebleven van een bezoek aan het Atomium, een van de eerste dagexcursies waar ik nog iets over weet, is niet de rondleiding in de negen bollen, maar wel de grasheuvel waar we nadien op picknickten en die ik af rende, waarbij ik een hoge snelheid bereikte en spectaculair ten val kwam.

Het was sterker dan mezelf. Zodra ik een steil hellend vlak zag, moest ik zo hard ik kon naar beneden hollen. Mijn ouders waarschuwden me dat ik kon vallen, dat ik tegen een voorbijganger kon botsen, onder een fiets kon terechtkomen, of nog erger, onder een auto. Terwijl ik stilletjes naast hen stond en deed alsof ik luisterde, keek ik naar de diepte die voor me openlag en die me op het zicht al kriebels in de buik gaf. Als de stemmen hun vermanende toon inwisselden voor hun gewone grote-mensen-toon, wist ik dat het moment was aangebroken. Ik gleed mijn hand zo onopvallend mogelijk uit die van mijn vader of moeder en wachtte een paar seconden. Altijd vreesde ik dat een van hen mijn hand zou teruggrijpen of me bij de kraag zou vatten, maar dat gebeurde niet, mijn ouders gingen verder met hun conversatie en ik kon doen wat ik wilde.
Moeilijk was het niet. Ik gooide mijn voeten vooruit, de rest kwam vanzelf. Tijdens de eerste passen had ik controle over mijn beweging maar al snel ging het zo rap dat ik mijn armen spreidde, me van mijn benen loskoppelde en me overgaf aan de versnelling. Ik zag het landschap in strepen aan me voorbij razen, hoorde de wind in mijn oren suizen, voelde de tranen over mijn slapen stromen.

Ik dacht aan die oude hellingenkoorts van me toen ik Manieren om naar huis terug te keren las, de derde roman van Alejandro Zambra, over de kinderen die zoals hij opgroeiden in het Chili van Pinochet.
Het verhaal begint met een herinnering van de verteller aan toen hij zes was en op een dag op straat zijn ouders kwijtraakte. Hij liep door en was als eerste thuis waar zijn vader en moeder even later ongerust aan kwamen lopen. Toen zijn moeder hem naar bed bracht, zei ze dat hij voortaan sneller moest lopen, een raad die hij in acht nam toen hij enkele jaren later lange wandelingen begon te maken door de buurt. Claudia, het nichtje van de zwijgzame buurman Raúl, die hem een dienst wilde vragen, moest hollen om hem bij te benen. De aandacht van Claudia, die drie jaar ouder was, verbaasde en flatteerde de jongen. Toen ze vroeg of hij Raúl in de gaten wilde houden, stemde hij toe zonder vragen te stellen. Een keer per week spraken ze af en bracht hij verslag uit.
Wat precies gaande was in het land, begrepen de kinderen niet, maar ze voelden de onrust en de angst van de volwassenen aan en zagen in dat zij maar een bijrol speelden in de grootse verhalen van hun ouders.

Via een briljant literair spel betrekt Alejandro Zambra de lezer in de zoektocht van zijn personages naar hun identiteit. Manieren om naar huis terug te keren is zijn meest Chileense roman, zijn meest autobiografische ook, en ik vind hem nog beter dan Bonsai en Het verborgen leven van bomen.
Het boek voerde me terug naar mijn eigen kindertijd, die zich rond dezelfde tijd afspeelde en niet getekend werd door dictators of geweld, maar waar ook geheimzinnige dingen plaatsvonden. Ik herinner me volwassenenstemmen die plots gedempt klonken als ik in de buurt kwam, deuren die voor mijn neus gesloten werden en die ik niet open mocht doen, of, heel concreet, een woordenwisseling met de postbode die weigerde naar buiten te gaan tot mijn moeder hem met een kracht die ik nooit eerder bij haar had gezien de voordeur uit duwde.
Grote mensen hadden af en toe grote-mensen-momenten en dan bleven kinderen beter uit de buurt, was mijn conclusie. Het had voordelen. Ik kon bijvoorbeeld ongestoord heuvels afrennen.

Mijn laatste helling was die in de tuin van mijn grootouders. Ik stond op het terras dat uitgaf op een steile talud in gras. Onder me lag de tuin en in de verte, in de schaduw van een treurwilg, de vijver. Mijn vader en mijn grootvader zaten aan de rand van het grasveld en waren in gesprek. Ze keken ernstig en zwegen geregeld. Ze zagen me niet.
Met gebalde vuisten wierp ik me de diepte in. Ik ging zo snel dat de vijver plots voor me lag, dat ik geen tijd had om te denken aan remmen. Voor ik het wist lag ik in het water en zag ik het oppervlak boven me rimpelen. Ik bewoog niet, daarvoor was ik te verwonderd, te verrast door de gewaarwordingen die het nieuwe perspectief bood: de zoetige smaak in mijn mond, de gesmoorde, bijna onwerkelijke geluiden, en de nieuwe aanblik van de treurwilg, die vanachter een waas van twijgen en blaadjes lichte schommelbewegingen maakte.

Het leek of ik minutenlang in de vijver lag, maar dat is, zo wordt me verzekerd, een valse impressie. In werkelijkheid stond mijn vader in enkele tellen aan het water. Ik lag in het ondiep en vreemd genoeg deed ik niets om me te redden, zei hij.
Ik huilde pas later, toen mijn grootvader me op kalme toon terechtwees en ik in de armen van mijn moeder terugdacht aan de wondere onderwaterwereld. Dat was het einde van mijn hellingenkoorts.

Manieren om naar huis terug te keren, Uitgeverij Karaat, 200 p.
Een recensie stond op 3 november in De Morgen en is hier na te lezen.

Geen opmerkingen: