Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 21 september 2012

Verloren


Het kon elke dag gebeuren en de ervaring had me geleerd dat het ooit daadwerkelijk zou gebeuren, maar ik loog me liever iets voor. Als ik de mogelijkheid geestelijk niet toeliet, redeneerde ik, kon ik ze fysiek vermijden. Zo cultiveerde ik gedurende anderhalf jaar een soort naïeve onbezorgdheid. Ik leefde in een zeepbel en bewonderde de iriserende glans die de wereld vanuit mijn comfortabele positie had, zonder te denken aan de tere wand die mij van de realiteit scheidde.

Soms moest ik de confrontatie aangaan. De zeepbel barstte, hoe voorzichtig ik ook handelde. Vreemd genoeg reageerde mijn lichaam altijd eerst. Haperende ademhaling, koud zweet in mijn nek, een hand die als een pas gekooide leeuw in mijn tas tekeerging, de verschijnselen waren altijd dezelfde. Ik onderging ze. Lichamelijke aangelegenheden waren op die ogenblikken het laatste van mijn gedachten. Ofwel was mijn aandacht bij een gesprek ofwel bij een boek, in elk geval stond in mijn hoofd iets te gebeuren, mijn gedachten holden langs paden die me landschappen onthulden waarvan ik het bestaan nooit had vermoed, en wilde ik de geestelijke doorbraak die aan de horizon doorschemerde bereiken, dan mocht ik die paden voor geen geld verlaten.

Mijn verstand probeerde de fysieke verschijnselen weg te wuiven. Mijn rede ignoreerde die transpirerende nek en graaiende handen alsof ze een ander toebehoorden, hoewel het besef dat de strijd van tevoren beslecht was zich al die tijd aan de rand van mijn bewustzijn ophield. Uiteindelijk kon ik niet anders dan mijn gesprek te onderbreken, uiteindelijk moest ik mijn boek neerleggen.

Het bleek altijd vals alarm. Een paar seconden volstonden om dat vast te stellen. Daarna kon ik alleen grijnzen, zelfs in lezen had ik geen zin meer. Ik grijnsde naar mijn boek, ik grijnsde naar mijn gesprekspartner. Het was interessant om te zien hoe lang het duurde voor mijn gegrijns de ander opviel. Toen hij of zij doorhad dat ik niet meer luisterde, volgden een onzekere glimlach en enkele pogingen om de conversatie weer op gang te brengen. Ze waren gedoemd te stranden. Ik kreeg een zucht of een geërgerd schouderophalen en daarna een blik die droop van ontgoocheling en die ik met een nog bredere grijns beantwoordde. Die tijden zijn voorbij.

Het gebeurde vreemd genoeg enkele dagen nadat ik Misplaatste kussen van Sandro Veronesi had gelezen, waarin een gelijkaardig verhaal staat. Ik was bij een vriendin thuis. Misschien wist ik dat het deze keer menens was want toen ik het vertrouwde voorwerp niet direct voelde staakte ik mijn zin, greep ik mijn tas met twee handen vast en kieperde hem voor het verbijsterde oog van mijn vriendin leeg op de stenen. Een portefeuille, een sleutelbos, een telefoon, een agenda, een adressenboek in ontbinding, een losse sleutel, een gebruikte zakdoek, twee parfumstalen… één oogopslag was voldoende om vast te stellen dat het alarm niet vals was. Voor de vorm opende ik de ritsen van de zijzakjes nog, maar ik wist het toen al: mijn pen was weg.

Wie denkt dat die pen een fortuin waard was, dat het een Mont Blanc was of, nog erger, dat het de handgemaakte gouden vulpen was die mijn vader enkele jaren na mijn geboorte tijdens het volbrengen van zijn artsenstage van een Arabische sjeik kreeg, heeft het verkeerd voor. Het was een doodgewone plastic pen van Lamy, donkerblauw met een rood ringetje, die ik in Rome heb gekocht voor vijftien euro.

Vanaf de eerste pennenstreek voelden wij elkaar aan, hoe sentimenteel dat ook klinkt. Mijn gedachten werden vloeiend als ik de pen nog maar ter hand nam. Ideeën voor kortverhalen, eerste zinnen en schetsen van personages kwamen vanzelf. Urenlang kon ik ondertekenen, schoolschriften, cheques, verzekeringen, wat ook maar in mijn handen kwam. Recensies schrijven ging dubbel zo snel omdat ik tijdens het lezen massa’s aantekeningen maakte. Ik zocht excuses om postkaarten te schrijven naar vrienden, kattenbelletjes achter te laten voor mijn geliefde, rebussen te bedenken voor de kinderen. De pen veranderde mijn leven, maar ook dat van mijn gezin: ik schreef beter en sneller en bracht dus meer geld binnen, ik volgde het huiswerk van de kinderen met extra aandacht waardoor hun schoolprestaties verbeterden, de briefjes waarop ik vrienden en onbekenden attendeerde werden veelvuldig geretourneerd waardoor mijn eigen sociaal leven en ook dat van mijn gezin een hoge vlucht nam, en in de privésfeer hield ik niet op man en kinderen te verrassen.

Dat is nu verleden tijd. Ik heb overal gezocht, maar de pen is onvindbaar. Ik probeer mij en mijn familie te verzoenen met het verlies, maar de gedachte aan De buik van de auto, het verhaal in de bundel van Veronesi, kan ik niet vermijden. Daarin is een man zo verknocht aan zijn aansteker dat hij zijn leven door het object laat beheersen. Eerst was ik geamuseerd door de absurditeit van die obsessie, maar gaandeweg ruimde mijn verrassing plaats voor ergernis. Ik vond het verhaal ongeloofwaardig, futiel, op het randje af ridicuul. Als ik meer moeite had gedaan om me in ’s mans liefde voor zijn aansteker in te leven, had ik mijn pen dan ook verloren? Ik zal het nooit zeker weten, maar wie zich na mijn verhaal op de knokkels knauwt van irritatie is in elk geval gewaarschuwd.

Misplaatste kussen, Prometheus, 197 p. Een recensie leest u hier.

Geen opmerkingen: