pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Eerlijk gezegd weet ik niet meer precies wat de aanleiding voor die leugen was geweest. Ik bedoel, soms gebeuren de meest verschrikkelijke dingen en dan nog kan niemand je uitleggen wat daar nou precies de oorzaak van was. Het is altijd zo onbeduidend als de pest.
Maar goed, het was de woensdagmiddag voor Kerstmis, vlak voordat ik hierheen vluchtte en geen mens meer zou zien - maar op dat moment was ik te stom om dat te beseffen. We hadden net een waardeloze gymles gehad, een trefbalspel, en we liepen terug naar de kleedhokken om te douchen, toen Iris erover begon. ‘Jezus, hij kon gewoon zijn handen niet thuishouden,’ zei ze. ‘Zo opgewonden werd hij van me.’ Ze liet ons haar nieuwe Triumph-bh zien die zij en Dave tijdens een of andere romantische afspraak in het winkelcentrum hadden gekocht. Je kon gewoon aan die kop van haar zien dat ze de hele boel bij elkaar zat te liegen. Dat bedoel ik. Dave was veel te slim om te kiezen voor iemand met zo’n leugenachtige kop zoals zij. Ze was typisch zo’n figuur die niet naar je omkeek als je iedereen kwijt was. Uiteindelijk zocht ze je wel, maar dan had je zelf de rest alweer gevonden.
Ik trok mijn kleren uit, propte mijn oude katoenen hemd in mijn tas. Het was koud en de ramen zagen wit van de ijssterren. Er waren een stuk of twaalf douchehokken, tegenover elkaar, met stenen wanden ertussen. Ik nam de achterste. Het water was zo ongeveer bevroren en ik wreef snel de shampoo in mijn haren. Iris begon zich heel traag uit te kleden zodat we allemaal naar die nieuwe lingerie van haar moesten kijken, of we het nou wilden of niet, en toen ze zich eindelijk had uitgekleed begon ze met beide handen haar zware borsten omhoog te duwen.
‘Knellen die bh-bandjes bij jou ook zo?’ vroeg ze aan Gemma, de stomste en de kleinste. Ze begonnen over elkaars rug te wrijven. Jezus, ik wilde hier geen minuut langer blijven. Ik bedoel, je wist toch gewoon niet waar je moest kijken als die wijven aan elkaar gingen zitten. Maar goed, mijn hele kop zat nog onder de shampoo dus ik begon het als een gek uit te spoelen.
Ik dacht aan Dave, mijn buurjongen, en hoe we vaak samen gingen vissen in het slootje bij ons achter. Meestal zat ik er dan zo’n beetje naast en luisterde naar de vogels, of ik keek naar de dobber die op het water dreef. Daar werd ik rustig van.
‘Niet om te kwetsen of zo,’ zei Iris die onder de douche was gaan staan en opnieuw haar borsten omhoog duwde, ‘maar mannen houden alleen van grote. Niet van kleintjes.’
Iemand vroeg haar tot welk honk ze was gegaan. Honk zeven is anaal, dat weet ik zelfs.
‘Tot honk vier,’ antwoordde ze. ‘Maar hij wilde zijn stijve er steeds instoppen, dus eigenlijk tot honk zes.’
Ik wilde daar niet blijven staan, met mijn blik die telkens naar dat krullerige zwarte schaamhaar werd getrokken, en naar die grote borsten waar het zeepsop op dezelfde manier overheen gleed als over de motorkap van mijn vaders auto.
Iris draaide de douche uit.
Onder het sop liep ze op me af en bleef ten slotte voor me staan. ‘Hoor ‘s. Wat zit je nou te kijken?’ vroeg ze.
‘Niks,’ zei ik.
Ze gooide mijn handdoek op de grond zodat hij nat werd. ‘Je moet uitkijken.’
‘Ik geloof niks van die stijve, als je het wilt weten.’ Ik kan behoorlijk fel zijn als ze me uitdagen. ‘Dave is al tot honk zes gegaan met iemand anders.’ Ze pakte mijn handdoek op en sleepte hem verder over de grond, langs het doucheputje waar alle haren en pleisters altijd in blijven hangen. Uiteindelijk stapte ik naar voren.
‘Jezus, kap daar eens mee.’ Mijn stem trilde verschrikkelijk.
‘Waarom geloof je niks van die stijve? Denk je soms dat ik het verzin?’
Schijnheilige trut. Ze kon barsten. Ik zei niks.
‘Of wil je liever zonder kleren naar huis?’
‘Ik weet dat je liegt.’
‘Jij weet helemaal níks van mannen, bijdehandje.’
Stom genoeg moest ik telkens aan die visdobber van Dave denken, hoe die onder water werd getrokken op het moment dat je niet zat op te letten. Dus voordat ik het wist waren al die wijven uit de douchehokken gerend en hadden ze de deur op slot gedraaid terwijl ik ze gillend hoorde verdwijnen.
Ik bleef daar zitten totdat de schoonmaker aan het eind van de middag de douchehokken kwam soppen.
‘Wat doe jij hier in hemelsnaam?’ had hij gevraagd toen hij me vond. Ik zei dat de grond veel kouder was dan ik dacht en of hij zijn handen voor zijn ogen wilde houden als ik wegging. Toen smeerde ik hem. Ik brak verdomme zowat mijn nek toen ik over die natte tegels naar buiten rende.
Renske Jonkman werkt als freelance journalist en tekstschrijver. Haar debuutroman verscheen op 14 juli 2011 en heet Zo gaan we niet met elkaar om (Nijgh & Van Ditmar).
woensdag 21 september 2011
Tot honk vier (Renske Jonkman)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
9 opmerkingen:
Maurice Seleky? - maar dan vanuit een vrouwelijk perspectief.
Maurice Seleky is jong en aantrekkelijk. Mijn auteur is dood en in staat van ontbinding.
Salinger? Wegens het taalgebruik, de afschuw van alles wat nep is, en de wanhoop dat juist de nepperd er met de geheime liefde van door lijkt te gaan
Ook zo'n zinnetje als "Ik kan behoorlijk fel zijn als ze me uitdagen" terwijl de protagonist natuurlijk eigenlijk een doetje is.
Ik vind het in ieder geval goed geschreven en als het Salinger niet is, ben ik benieuwd op wie het dan geinspireerd is.
Haha. Duidelijk.
Ik schaar me achter matxil. Daarom dus die cursiefjes!
Mogen we weten welke nationaliteit de schrijver heeft?
Wie, Salinger? Amerikaans. En hij is vorig jaar overleden geloof ik.
Taart en confetti voor Matxil en Annick: het was inderdaad J.D. Salinger.
Een reactie posten