Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 12 oktober 2012

Purper


Ik rende van de schoolpoort naar het dorpsplein. Het ging steil naar beneden en ik liet mijn armen en benen zwaaien en dacht aan Georges Perec. Mijn spieren zeurden van het hardlopen van zondag, maar ik luisterde niet, die benen waren nu uitsluitend een transportmiddel en ik reserveerde mijn aandacht voor wat buiten mezelf was, voor L’infra-ordinaire zoals Perec het noemt, de kleine vanzelfsprekende dingen die er elke dag zijn maar die we niet opmerken, zoals nu in mijn geval de staat van het plaveisel, het lettertype van de huisnummers en de geur die de rozemarijnstruiken in de bloembakken op het trottoir verspreidden.
Het kruidig aroma vermengde zich met iets rokerigs, de geur werd sterker toen ik de Bar des Boulistes naderde waar "les filles" op de drempel stonden met een sigaret in hun mondhoek. Ik vertraagde mijn tempo en zei Bonjour, waardoor ze hun hoofd in mijn richting draaiden en ik hen recht in het gezicht kon kijken, wat lang geleden was. Toen ik pas in dit dorp woonde en ik die twee zussen, die overigens al minstens veertig jaar geen jonge meisjes meer zijn, op elk uur van de dag bier zag drinken, heb ik hen vaak geobserveerd en toen kwamen ze over als vreemde personages, maar die tijd is voorbij, nu maken ze zoals het stadhuis op het plein deel uit van het dorpsdecor en daarom was ik nu verplicht hen te observeren.
Het duurde een tel, toen lagen les filles achter me. Ik hoorde een gemompeld Bonjour en vroeg me af of het purper van hun kaken echt donkerder was geworden of ik me liet misleiden, meer bepaald of de wetenschap dat deze vrouwen dagelijks een grote hoeveelheid alcohol verstouwen mijn observatie beïnvloedde.
De vraag hield me een tijd bezig tot ik weer dacht aan L’infra-ordinaire, dat boekje dat dan wel het gewone beschrijft maar heerlijk ongewoon is en bijvoorbeeld een lijst bevat met de vaste en vloeibare levensmiddelen die Perec tot zich heeft genomen in het jaar 1969, of een reeks met 243 fictieve teksten voor postkaarten die gelijkaardig klinken maar altijd een tikje anders zijn omdat Perec zich bij het schrijven baseert op een wiskundige formule. Ik had een andere tekst voor ogen, de eerste van het boekje waarin Perec tussen 1969 en 1975 zes keer La rue Vilin beschrijft, de straat waar hij zijn jongste jaren heeft doorgebracht. Hij registreert wat hij ziet en laat de lezer tot de conclusie komen dat de oude panden die het karakter van de straat bepaalden een voor een sluiten en de gebouwen uiteindelijk gesloopt worden.
Registreren was ook mijn taak en daarbij mocht ik niet vergelijken maar moest ik in absolute termen spreken. Als ik correct wilde zijn moest ik een schaal met tien purpernuances opstellen of, als u dat liever hoort, vijftig tinten purper, en de kleur van de kaken van les filles een waarde toekennen. Alleen zo had mijn observatie waarde.
Ik liet het dorp en de kwestie achter me en liep de heuvel af voorbij het bord “Ville fleurie” tot in de vallei, waar ik twaalf kilometer rende over wegjes die ik alleen neem als ik in de auto snel ergens heen moet en de departementale weg wil vermijden. Ik zag een vervallen molen, een bron met een fontein, een loper, een weiland met drie geiten met zo lange gekrulde horens dat ik ze eerst voor herten aanzag, een auto die bestuurd werd door een schoolmoeder, een kapel in oude steen, drie afvalcontainers, een boer die bruine schapen uit een weide dreef waarbij er twee ontsnapten en de straat opliepen, en ten slotte weer een loper, maar niet dezelfde als de eerste keer.

L’infra-ordinaire, Seuil, 121 p.

Geen opmerkingen: