Mijn man vroeg wat er scheelde. Ik haalde mijn schouders op. Hij stelde een reeks vragen. Heb je slecht geslapen? Is het de tijd van de maand? Heb je last van een writer's block? Ik schudde elke keer mijn hoofd. Hij drong aan, Maar er is iets mis? Dat kon ik niet ontkennen.
De omslag was ineens gekomen. Ik voelde me slap en kon nergens energie voor opbrengen, de gedachte aan inspanningen maakte me al moe. Zaken waar ik anders enthousiast over was leken futiel, in mijn hoofd had zich een rookgordijn opgetrokken, en of ik nu schreef, de kinderen naar school bracht, boodschappen deed of een postpak met nieuwe boeken opende, voortdurend voelde ik iets prikken achter mijn ogen. Het enige wat ik wilde was alleen zijn en me aan de wereld onttrekken.
Ga slapen, opperde mijn man, en ik had geen fut om te protesteren. Zodra ik mijn bed zag nam een intense uitputting bezit van me, maar hoewel ik wist dat een goede nachtrust me deugd zou doen, wilde ik mijn ogen niet dicht doen. Ik greep naar het boek op mijn nachttafel, Vroeger was er later van Vera Marynissen. Lezen kon ik nog – lezen was het enige dat ik nog goed kon.

Tussen de dagboekfragmenten en de observaties van Paulus door verweeft Vera Marynissen flashbacks naar zijn verleden, de jaren die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland doorbracht waar hij de liefde van zijn leven ontmoette, de plotse terugkeer naar huis zonder mogelijkheid tot afscheid, het huwelijk met Anna en het provinciale leventje dat zij voor hem uitbouwde, het opgroeien van hun dochter die hij Eva doopte, naar zijn Duitse geliefde.
Marynissen deelt haar personage geen grote emoties toe. Ook tegenover zijn dochter Eva is Paulus gereserveerd. Hij probeert zich goed te houden en drijft de spot met zichzelf, wat de tragiek van zijn situatie benadrukt. Zijn onmacht is pijnlijk herkenbaar. Hij vecht tegen de geestdodende routine in het RVT, maar elk initiatief wordt in de kiem gesmoord. Als hij op eigen houtje een wandeling maakt naar het graf van zijn vrouw, wordt hij opgehaald door een kwade zuster; als hij de kleinerende vragen van de verzorgers beslist te ignoreren, noemen ze hem onbeleefd en brutaal. Het enige wat van hem getolereerd wordt is dat hij in de pas loopt, dat hij elke dag het juiste paar sokken aandoet, dat hij die wegwerpluiers nu maar gebruikt, kortom, dat hij zijn eigenwaarde opzijzet en aanvaardt dat het leven vanaf nu een wachten is op de dood.
Terwijl ik in bed de laatste bladzijden las, onder meer het intrieste tafereel van Paulus die voor één keer aan de routine kan ontsnappen omdat hij bij zijn dochter is uitgenodigd om te eten met zijn kleinkinderen, maar niets liever wil dan terugkeren naar zijn kamertje in het RVT, ging me iets dagen.
De knoop die ik in mijn maag voelde, had niets te maken met de stand van de maan, met hormonen, met werkelijke of imaginaire problemen, maar wat op me drukte was deze roman waar ik al twee dagen in las, dit noodzakelijk verhaal over het langzame afglijden van de mens naar de periferie van de maatschappij en van het leven.
Vroeger was er later (Vera Marynissen), De Bezige Bij Antwerpen, 214 p.