Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 31 december 2010

Pad



Het is de tijd van het jaar. Ze zijn overal. Sommige zijn frequent, andere hoogst zeldzaam, maar soorten bestaan er genoeg. Te veel, zelfs. De meest bekende zijn misschien de wijnindigestie, de wildindigestie, de zeevruchtenindigestie en de chocoladeindigestie, maar ook de gekonfijte vruchtenindigestie doet zich voor, sommigen van u hebben last van een sneeuwindigestie, in deze regionen is dat eerder een regenindigestie en ik persoonlijk lijd aan een lijstjesindigestie.

De eindejaarslijsten vullen de boekenbijlagen van kranten en magazines, verspreiden zich over het internet en zijn quasi identiek. In elke lijst duikt Freedom op van Jonathan Franzen. Door een enkele recensent wordt de roman verrassend "soapopera" genoemd maar alle anderen bedelen de nieuwe Franzen met lovende en gelijksoortige bewoordingen. Ik heb Freedom niet gelezen en na alles wat ik al weet over de plot, de personages, het vertelstandpunt en het teleurstellende einde is de behoefte om het boek te lezen klein.
Op deze laatste dag van het jaar geen lijst dus. Althans, geen klassieke lijst. Laten we het houden op een pad. Er zijn weinig zaken die me tijdens deze decembermaand namelijk méér bezighouden. Ik zou bij wijze van spreken een moord begaan om te weten hoe dat van u eruit ziet en hoe het zich ontwikkelt, of u het uitkient dan wel aan het toeval overlaat.

Het mijne begon op 19 januari, wat gerust zeer laat mag worden genoemd. De eerste was Un chien de caractère van Sándor Márai, een toevallige vondst in de bibliotheek van Cannes. Op 27 januari volgde I.M. van Connie Palmen, in Amsterdam gekocht na het feest van De Bezige Bij waar de diva-allures van la Palmen mijn aandacht hadden getrokken. De eerste maand van 2010 eindigde met De Gast van Guadalupe Nettel.

Het jaar kwam pas op dreef in maart met Razernij van Sergio Bizzio, op de hielen gezeten door Dagen van gras van debutant Philip Huff, De wil en het lot van de 82-jarige Mexicaanse auteur Carlos Fuentes (wiens eerste bladzijde me achterover blies en die ik per se wilde voorlezen, iets wat me anders niet overkomt), en het aparte, surrealistische Il ne vous reste qu'une photo à prendre van Laurent Graff.

April begon met Dit is jouw huis van Maartje Wortel, een maffe verhalenbundel die de schrijfster zelf me overhandigde nadat ze de eerste bladzijde van een hoogst interessant opschrift had voorzien. Op paaszondag, 4 april, lag ik tussen de ontluikende madelieven op het gras met Dorsvloer vol confetti van Franca Treur. Op 14 april las ik Landen van Laia Fabregas, op 17 april kwam How fiction works van James Wood en 22 april was de dag van La confession de Zeno van Italo Svevo dat me bij een eerste lezing van de achterflap (we schrijven kerst 2009 in Tropismes in Brussel) bijna een toeval had bezorgd. Vierentwintig april stond in het teken van Art van Yasmina Reza dat, zo was me bevestigd, een must-read was in de fictie over moderne kunst.

Mei werd ingeleid met Où on va papa? van Jean-Louis Fournier dat hoge ogen gooide tijdens de rentrée littéraire van 2008. Vijf mei was de dag waarop ik niet ophield met glimlachen dankzij Aventures van Italo Calvino, gevonden tussen de kinderboeken in de bibliotheek van Cannes. Toevallig of niet, maar op 6 mei maakte ik kennis met Alejandro Zambra en z'n eerste roman Bonsai, die me deed denken aan Calvino en dan specifiek aan Als op een winternacht een reiziger. Na De liefhebber van Hester Carvalho viel de roman die ik zelf had willen schrijven me in de hand, Vingt-quatre heures de la vie d'une femme van de Oostenrijkse auteur Stefan Zweig die, zo las ik, jammerlijk zelfmoord pleegde in Brazilië in 1942, samen met zijn vrouw nota bene, maar gelukkig toneel en essais en meer dan veertig romans en novellen aan de mensheid had nagelaten.
Op 21 mei sloot ik Invisible van Paul Auster, een roman die me nog maar eens duidelijk maakte dat alles mogelijk is in de literatuur en me zin gaf om te experimenteren met vertelstandpunten, wat ik vervolgens ook deed, met bedroevend resultaat. En op 24 mei las ik in een tuinzetel Vissen redden van Annelies Verbeke.

Toen kwam juni, de maand van het verbluffende Le joueur d'échecs van Stefan Zweig, dat me bevestigde in het talent van de Joodse schrijver en hem bombardeerde tot mijn ontdekking van 2010, van Uitweg van Elsa Osorio en De rode maan van Luis Leante, die allebei een recensie kregen in tegenstelling tot De kunst van verliezen van David Trueba, zonder meer het slechtste roman die ik in 2010 heb gelezen.

Juli begon met Donderhart van Thomas Blondeau, ging crescendo met TussenEenPersoon van Esther Gerritsen, om een climax te bereiken met Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen van Herta Müller, een roman die ik las in een Mediterraan klooster en die me vervoerde naar het Roemenië van Ceauscescu waarbij het besef zich opdrong dat ik geen Auster was, dat goochelen met vertelstandpunten niet aan mij was besteed en dat ik terug moest naar mijn oude ik-verteller maar dan beter.
De siësta van 24 juli bracht ik door met L'Homme qui plantait des arbres van Jean Giono, opgepikt in Librairie Les Arcenaulx in Marseille. Op 30 juli las ik de 944ste en laatste bladzijde van De hand van Fatima van Ildefonso Falcones en de dag nadien volgde De rest is stilte van Carla Guelfenbein.

Op 18 augustus sloot ik in het middelpunt van Frankrijk Het eiland onder de zee van Isabel Allende en 23 augustus was de dag waarop ik Kaas van Willem Elsschot herlas.
Op 27 augustus worstelde ik me door Parlez-moi d'amour van Raymond Carver, jawel u leest wel "worstelde" want Carver in vertaling lezen, besefte ik, was doodzonde. Ik sloot augustus af met Le Cri van Laurent Graff, dat net zo surrealistisch bleek als z'n laatste foto-verhaal.

Het schooljaar ving aan met La carte et le territoire van Michel Houellebecq dat ik zelfs Houellebecq-haters durf aan te raden. Na zo'n boek valt te verwachten dat het in dalende lijn gaat en daarom was de verrassing bij Boven is het stil van Gerbrand Bakker groot. Het niveau bleef met Soie van Alessandro Baricco. Ik las ook Bezonken rood van Jeroen Brouwers, dat maanden onder de rubriek "In voorbereiding" heeft gestaan maar er nu uit is omdat ik geen aanleiding vind voor een stuk op Van boeken en mensen, al mag het gezegd worden dat mijn zoektocht oppervlakkig bleef.

Met De Verzoeking van Hugo Claus, grotendeels gelezen in de Bar des Boulistes, Het verborgen leven van bomen van Alejandro Zambra, Le certificat van Isaac Bashevis Singer en La famille de Pascal Duarte van Camilo José Cela, dat ik in het herfstverlof vond in de ouderlijke bibliotheek en meenam naar mijn oude kamer waar ik tot in de vroege uren las, al is lezen hier te zwak uitgedrukt want ik dronk de woorden van Camilo José Cela die in 1989 de Nobelprijs Literatuur kreeg maar dit meesterwerk schreef in 1942 toen hij nog zesentwintig moest worden, was oktober een van de sterkere maanden.

Tijdens diezelfde herfstvakantie zag ik in de rekken van mijn zus Intimacy van Hanif Kureishi staan, dat meereisde naar Frankrijk en november inzette. Acht november was niet alleen de dag van de uitreiking van de AKO Literatuurprijs en van de Prix Goncourt maar ook die van Mes prix littéraires van Thomas Bernhard, een hilarisch boekwerk dat me zin gaf om het volledige oeuvre van deze mij tot voor kort volslagen onbekende auteur aan te schaffen. De dag nadien las ik Villa des Roses van Willem Elsschot, wat handig bleek toen de Franse gastronomische maaltijd een week later officieel erkend werd als werelderfgoed van de Unesco.
Uit België had ik behalve Villa des Roses ook Dat wat overblijft van Tom McCarthy meegebracht (aangespoord door een lovend stuk op het weblog van Jan van Mersbergen), dat me inspireerde tot een pastiche die op 17 november verscheen en pas op 13 december werd gevonden nadat een moedige lezer een studie had gemaakt van de hedendaagse Britse literatuur. November was ook de maand van De vioolbouwer van Auschwitz van Maria Angels Anglada, waar de overleden Catalaanse schrijfster de kracht van kunst plaatst tegenover de gruwel van de holocaust, en van Tegen de wind in van Angeles Caso, waarvoor de huishoudster van Angeles Caso een pluim verdient maar hierover een andere keer meer. Het laatste en kortste boek van de elfde maand was de novelle Le bouquiniste Mendel van Stefan Zweig, dat een goede introductie is tot het werk van Zweig en dat u krijgt wanneer u uw literatuur inslaat bij Le Talon d'Achille in Montluçon.

Het najaar ging in stijgende lijn. Wat dan te verwachten van december? Een afknapper? Een anticlimax? Een deceptie, een desillusie, een domper of een flop? Een frustratie, een kater, een klap, een koude douche, een misrekening, een ontgoocheling of, nog beter, een sof?
Niets van dit alles. December begon met een oerknal, Le Premier Amour van Sándor Márai. De twee kabelloze weken die volgden waren een gelegenheid om Pourquoi je n'ai écrit aucun de mes livres van Marcel Bénabou te lezen, een boek dat geen afleiding verdraagt. Daarna las ik de laatste hoofdstukken van What is the What van Dave Eggers, dat tot mijn schaamte al vier maanden op het nachtkastje lag en waarover ik, helemaal zoals bij Freedom van Jonathan Franzen, veel te veel had gelezen. Mijn op één na laatste was Purge van de Finse schrijfster Sofi Oksanen, dat me is aangepraat door een boekverkoopster in Draguignan en waarover hier volgende week meer te lezen is.
Het laatste is een dun boekje dat op een beperkt aantal exemplaren is verschenen, niet in de handel ligt en speciaal is geschreven voor deze tijd van het jaar. (Gaat nu een lamp branden, komt u dan hier naar de auteur raden.)

Mijn leespad begint in 2011 met De toverberg van Thomas Mann, maar daarna? Hoe zal het zich ontwikkelen? Zal het afhangen van een vaag opgevangen gesprek of een zin in de krant, een aantrekkelijk omslag in de etalage van een boekhandel of een plotse behoefte aan een genre of thema, een geschenk of een innemend/wanstaltig gezicht op een achterplat?
De invloeden kunnen ook van een andere orde zijn. Alles kan zo'n leespad voeden.
Beeld u zich een kleine, kale kamer in met witgekalkte muren en een hoog raam. Door dat raam valt een zonnestraal binnen. Ze belicht een stofpluis die traag naar beneden dwarrelt.
Waar denkt u aan als u dit voor u ziet?
Persoonlijk krijg ik dan zin om Tsjechov te lezen. De redenen doen niet ter zake maar de aanleidingen zijn overal, ik bedoel maar.
Als u dit in gedachten houdt en daarbij bedenkt dat er bij de (bijna) zeven miljard mensen, althans al wie van hen geletterd is en toegang heeft tot boeken, geen twee gelijke leespaden zijn?
Dan begrijpt u dat mijn hoofd duizelt. En niet van de indigesties.

4 opmerkingen:

S. zei

Wat een pad. Dat dit allemaal in je hoofd kon in 2010.
En als je er nu één zou moeten uitkiezen? Als je écht zou moeten?

S.

S. zei

En met uitzondering van Sándor Márai natuurlijk! :-)

Annick Vandorpe zei

Omdat je het zo mooi vraagt, S. Maar moeilijk. Een poging, in categorieën volgens taalgebied.
*Spaanstalig hedendaags:
Bonsai (Alejandro Zambro): de creativiteit en durf van de auteur
*Spaanstalig klassiek:
La famille de Pascal Duarte (Camilo José Cela): de verteller, Cela laat ons zo in het hoofd van een moordenaar kruipen
*Buitenland hedendaags:
-Dat wat overblijft (Tom McCarthy): het idee
-Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen (Herta Müller): de stijl en taal
-Purge (Sofi Oksanen): het verhaal
*Buitenland klassiek:
-La confession de Zeno (Italo Svevo): de zondige maar onweerstaanbare verteller
-Aventures (Italo Calvino): het observatietalent van Calvino
-Vingt-quatre heures de la vie d'une femme (Stefan Zweig): de psychologie van het hoofdpersonage
*Nederlandstalig:
Dit is jouw huis (Maartje Wortel): de aparte kijk van de schrijfster

Caramba! Toch een lijst.

S. zei

En als je nu, uit die lijst, als je écht zou moeten, ...? Neen, grapje. Bedankt hoor! Ik heb er alvast een paar genoteerd én ben begonnen in 'Dit is jouw huis'. Héél knap inderdaad. Heel bijzonder.

De beste wensen aan Van Boeken en Mensen!
S.