Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 12 juli 2010

Literatuur versus lectuur



In de Nederlandse letterenwereld woedt al een hele tijd een discussie over wat nu "literatuur" is en wat de stempel "lectuur" verdient, en dat werd op gang gezet door de publicatie van het boek De revanche van de roman van literatuurhoogleraar Thomas Vaessens in maart 2009.
Vorige week landde ik al surfend bij een debat tussen Connie Palmen en Saskia Noort (de bestsellerauteur van De verbouwing) in een oude uitzending van het Nederlandse televisieprogramma De wereld draait door. De schrijfsters deelden de tafel naar aanleiding van een uitspraak van la Palmen op het Boekenbal, waar zij Noort toen een nietsnut had genoemd.

Gezeten tegenover Noort (die zei dat Palmen een rolmodel voor haar was geweest) gaf Palmen toe dat ze de uitspraak van het Boekenbal betreurde, maar ze bleef erbij dat de boeken van Noort niets met literatuur te maken hadden.
'De roman is een kunstvorm. Dat betekent dat hij gekant is tegen elke vorm van cliché: in stijl, in structuur, in denkbeelden. Maar de thriller leeft bij gratie van het cliché. Hij heeft een heel conservatieve structuur. Dat is ook de belofte aan de lezer: als je een thriler koopt, koop je een spannend boek.'

Er zijn een aantal criteria waaraan de literaire kwaliteit van een roman kan afgemeten worden, maar een mening over een boek kan niet helemaal objectief zijn. Aan literatuur hangt een waardeoordeel vast (dit is ook zo bij "vrijheid" of "geluk", begrippen die ook niet makkelijk in een definitie zijn te vangen) en waar waarden spelen, verschillen meningen. Ik mocht dat zelf ondervinden bij het lezen van De kunst van verliezen van David Trueba, een roman die in 2008 in Spanje onthaald werd met de Premio de la Crítica. Literatuur dus, dacht ik.

De kunst van verliezen is de derde roman van de Spaanse regisseur-schrijver-scenarist David Trueba. Hij voert vier personages op: Sylvia, een eenzelvig meisje van zestien, lijdt onder de scheiding van haar ouders; Ariel, een Argentijnse topvoetballer, kan niet aarden na de overplaatsing naar Madrid; de vijfenveertigjarige Lorenzo is zijn werk en zijn relatie kwijt; Leandro, drieënzeventig, krijgt te horen dat zijn vrouw terminaal ziek is. De personages van Trueba hebben het geluk tegen.

In afwisselende hoofdstukken waarin telkens een van de personages centraal staat, krijgen we hun verhalen te horen: hoe Sylvia na een mislukt verjaardagsfeest met één gast aangereden wordt, hoe Ariel een auto-ongeluk krijgt dat kost wat kost geheim moet blijven, hoe Lorenzo een moord heeft begaan, hoe de bejaarde Leandro verslaafd raakt aan seks met een Afrikaanse hoer.

In een interview met de Nederlandse vertalers zei Trueba: ‘Ik probeer mijzelf en de lezer te interesseren voor dingen die vaak worden afgewezen. Het is nu eenmaal niet mogelijk om te doen of mensen waar we minachting voor hebben niet bestaan. Daarom wil ik de lezer dwingen om zich te verplaatsen in mensen die dingen doen die hij afkeurt om hem die beter te doen begrijpen.’

Dat is een mooi streefdoel, maar Trueba haalt dit niet. De personages gaan eenvoudigweg nooit leven. Van bij het begin kent de lezer zowel de onderlinge band tussen Sylvia, Ariel, Lorenzo en Leandro als de geheimen die ze met zich meevoeren. Dat zou de spanningsboog ten goede komen als het de wisselwerking zou stuwen, maar de personages blijven geïsoleerd en wat gebeurt is voorspelbaar. Bovendien schuwt Trueba het cliché niet, vooral in de hoofdstukken over Ariel en de feestjes van de voetballers waarin seks en drank centraal staan. Na één keer hebben we het gehad, maar het blijft doorgaan.

Neen.
Ik kan dit geen literatuur noemen.
Maar anderzijds.
Wie ben ik?

Geen opmerkingen: