Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 2 juli 2010

11u23



Het was de laatste week voor de zomervakantie en ik moest nog 933 bladzijden lezen, vier recensies schrijven, taarten en quiches bakken voor de afscheidsfeesten op school, een attentie zoeken voor de zes juffen van N.(7), E.(4) en I.(3) en reispapieren regelen in het Belgisch consulaat.

In andere omstandigheden is een bezoek aan het consulaat een voorwendsel voor een dag Nice, maar daar was nu geen tijd voor. Het zou me drie uur kosten en dat was al te veel.
Voor ik vertrok pleegde ik voor de zekerheid een telefoontje. Bij mijn vorig bezoek mocht ik namelijk constateren dat de consul en zijn gevolg waren verhuisd. Op de deur van het oude consulaat hing toen alleen het nieuwe adres, geen wegbeschrijving. Ik had twee uur gezocht.
Een recorder speelde een boodschap af. Het consulaat in Nice, hoorde ik, was voorgoed gesloten. Of ik me tot de Belgische diplomatieke zetel in Marseille kon wenden?
Ik belde het nieuwe nummer op. Na elvenderig toetsencombinaties en evenveel minuten kreeg ik eindelijk een levende mens aan de lijn. Neen, het was niet mogelijk om de zaak over de telefoon of per post te regelen. Ja, ik moest komen. Inderdaad, op elke weekdag, maar wel voor 13 uur.

Het treinverkeer was nog altijd verstoord door de storm, dus reed ik zelf naar Marseille. Het enige voordeel van de auto was dat ik tijd kon spenderen met France I. Ik hoorde een interview met Michael Youn over zijn nieuwe film Fatal, dan iets over Apple en over geeks en een gesprek met "une geekette" en dan begon een nieuwe zomeraflevering, Les Persifleurs du Mal, over de geschiedenis van het kwaad, en over het boek van de Franse filosoof Michel Foucault, Moi, Pierre Rivière.

In de Franse archieven vond Foucault een verslag van een driedubbele moord door een zekere Pierre Rivière, een twintigjarige boerenzoon uit Normandië. In 1835 doodde hij zijn moeder, zus en broer en in de gevangenis schreef hij alles tot in de details neer: hoe zijn ongelukkige jeugd en het mislukte huwelijk van zijn ouders hem brachten tot de moord, hoe hij daarna op de vlucht sloeg, spijt kreeg, gepakt werd en zijn straf afwachtte.

Ik stond in de file in een smalle straat in Marseille en hoorde dat Pierre Rivière eerst veroordeeld werd tot de guillotine, maar op het laatste nippertje werd vrijgesproken omdat het artsencorps hem psychisch instabiel achtte. (Dat verklaarde ook, zeiden de artsen, waarom hij als kind met zoveel geweld bloemkolen van hun stelen had gehakt en kikkers had gekruisigd.) Rivière kreeg levenslang, maar na één maand verhing hij zich.

Foucault bestudeerde het geval in het kader van een werk over de doodstraf. De tekst van Pierre Rivière intrigeerde hem omdat hij zo goed geschreven was. Was dit het bewijs van zijn goed verstand (en dus een reden om hem ter dood te veroordelen) of een teken van zijn gekheid (en een reden om hem levenslang op te sluiten)?

Toen de uitzending voorbij was, parkeerde ik de auto en ging te voet naar het consulaat. De receptioniste nam een fiche waarop ze mijn naam noteerde en daaronder "11u23". Ze stopte de fiche in een badge en wees me naar de lift. Op de vierde etage stapte ik uit. Aan de muur hingen portretten van Albert en Paola.
Met mijn reispapier liep ik langs de zee en de Vieux Port tot Cours d'Estienne d'Orves. De terrassen zaten vol. Ik ging binnen in Les Arcenaulx en kocht twee boeken van Jean Giono.

Geen opmerkingen: