Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 7 mei 2014

Een jeugd in de kont van de wereld

Via het coming-of-ageverhaal van een fabulerende tiener in het naoorlogse Barcelona geeft de Spanjaard Juan Marsé ons een inkijkje in de genese van zijn schrijversroeping, meer dan vijftig jaar geleden

‘Onze beste verteller sinds 1960’, berichtte de krant El Pais over Juan Marsé toen deze in 2008 de Premio Cervantes kreeg voor zijn oeuvre. De Barcelonese schrijver, die vorig jaar zijn tachtigste verjaardag vierde, leek niet voorbestemd voor een carrière in de letteren. Hij groeide op in een arme wijk van Barcelona en ging op zijn dertiende werken in het atelier van een edelsmid omdat het gezin niet rondkwam. Toen z’n literaire aspiraties opborrelden, leerde hij zichzelf de kneepjes van het vak. Zijn bekendste titel is De laatste middagen met Teresa (1965), de liefdesgeschiedenis van een armoedige immigrant en een meisje uit de Catalaanse bourgeoisie.  

Marsés eenvoudige afkomst en zijn jeugd tijdens de oorlog en het dictatoriale regime van Franco hebben al zijn romans geïnspireerd, maar in zijn laatste roman Ringo loert de autobiografie explicieter dan ooit om de hoek. De jaren veertig lopen ten einde en Barcelona is een bolwerk van het republikeins verzet. Het verhaal begint in het stratendoolhof van een volkswijk, op de smalle breuklijn tussen waan en realiteit, “toen de stad onwaarschijnlijker, maar werkelijker was dan tegenwoordig. Op een zondag in juli, even voor twee uur ’s middags, smelt de stralende zon enkele minuten samen met een plotselinge regenbui en over de hele lengte van de straat ontstaat er een woelig licht, een bedrieglijke, stekelige transparantie.” 
In die onwezenlijke sfeer stormt een mollige blondine een huis uit. Languit gaat ze op een oud tramspoor liggen. Meteen gonst het van de roddels. De dame in kwestie, Victoria Mir, is getrouwd met de falangistische ex-burgemeester van de wijk. Sinds deze in een psychiatrische kliniek is opgenomen woont ze alleen met haar tienerdochter Violeta en zijn haar amoureuze avonturen publiek geheim. Wat bezielt haar? Wil ze werkelijk zelfmoord plegen of dingt ze naar mannelijke aandacht? 

Een van de omstanders is de vijftienjarige Ringo. Sedert hij in het juweliersatelier een vinger onder de metaalwals is verloren, slijt hij zijn dagen in de buurtkroeg in de hoop een glimp op te vangen van de lelijke maar aantrekkelijke Violeta. Hij observeert het schouwspel en “net als in zijn dromen neemt hij in alles wat hij hier ziet gebeuren een mengeling van waarachtigheid en absurditeit waar.” De jongen vergeet dat het tramspoor in onbruik is geraakt, hoort het fluitende geluid van een fantoomtram naderen en gelooft oprecht dat mevrouw Mir haar dood tegemoet treedt. 

Marsé heeft Ringo onderverdeeld in hoofdstukken die op het eerste gezicht lezen als losse verhalen, maar zoals zoveel in deze roman is dat slechts schijn. Hoewel het mysterie rond de wanhoopsdaad van mevrouw Mir als een rode draad door het boek loopt, is het eigenlijk een kapstok voor het coming-of-age-verhaal van Ringo, een alter ego van de jonge Marsé. De schrijver in de dop schemert vanaf de eerste scène door, maar de jongen zelf moet een lang proces ondergaan voor de woorden in zijn hoofd de weg vinden naar het papier. De sierlijke en precieze taal van Marsé zijn een puur genot. Subtiel toont hij aan hoe de benarde leefsituatie onder Franco een goede bedding vormt voor een schrijversroeping, en hoe de sfeer van repressie en clandestiniteit de verbeelding van Ringo in overdrive zette. Een jeugd in wat Ringo’s vader “de kont van de wereld” mondt hier nog maar eens uit in een schitterende roman. 

Ringo, Juan Marsé. Vertaling:  Mariolein Sabarte Belacortu. Signatuur, 352 p.
Deze recensie verscheen op 7 mei in De Morgen.

Geen opmerkingen: