pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Het onderwerp van het gesprek dat ik gedwongen was te voeren met de man die in het overvolle café aan mijn tafeltje kwam zitten, was, omdat ik toevallig de krant aan het lezen was en daarbij nog niet verder was geraakt dan de binnenlandse berichtgeving, de politieke impasse die het land in zijn greep hield, zoals dat in diezelfde krant vanuit een ziekelijke sensatie- en gemakzucht dag na dag werd genoemd. Maar het weinige dat over dat onzalige onderwerp nog te zeggen viel, het weinige dat ik iemand over dat onderwerp nog wilde horen zeggen, was gauw gezegd, en ik stond al op het punt de betreffende pagina om te slaan en verder te gaan met lezen in de weinig gegronde hoop dat er pagina’s zouden volgen die me boeiender stof te bieden hadden of die, als de man zijn poging om met mij tot een gesprek te komen niet bleek te willen opgeven, tenminste een interessanter onderwerp zouden opleveren. Maar ook over de crisissen in het buitenland, zo realiseerde ik me snel, zouden de man noch ik meer weten te vertellen dan wat er inmiddels al honderden keren over verteld was. Tegelijk belette de aanwezigheid van de man me om daadwerkelijk verder te lezen, om te lezen op een manier die de mogelijkheid schiep om als het ware tussen de regels door eventueel toch iets op te vangen dat niet al honderden keren was verteld. Allopatritis, verklaarde de man ineens met een nadruk waaruit geen enkele twijfel sprak aan het belang van zijn woorden en aan de interesse die ze bij mij zouden wekken, is een cultureel-mentale aandoening die slechts zelden wordt benoemd ook al is ze alomtegenwoordig. Bij alle mensen die er zoiets als een cultureel-mentaal leven op nahouden, zul je in min of meerder mate het verschijnsel aantreffen dat ik allopatritis heb genoemd. Er bestaan geen mensen die leven in een cultureel-mentale ruimte en die niet zouden kunnen leven buiten een cultureel-mentale ruimte, zei de man, die niet lijden aan allopatritis. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats en in de hoogste mate voor inwoners van kleine landen. Kleine landen zoals het land waar u en ik in leven, voorzien immers helemaal niet in de cultureel-mentale ruimte waaraan sommige van zijn inwoners behoefte hebben, voorzien daar niet in en kunnen daar ook helemaal niet in voorzien. De cultureel-mentale traditie van kleine landen is immers veel te schraal en veel te weinig oorspronkelijk, en de cultureel-mentale actualiteit van kleine landen is veel te onbeduidend. Bovendien hebben kleine landen helemaal niet de neiging om hun cultureel-mentale traditie in ere te houden en hoeveel zelfbedrog vraagt het niet om hun actuele gewicht ernstig te nemen. Inwoners van kleine landen, voor wie een cultureel-mentale ruimte een absoluut noodzakelijke levensvoorwaarde is, zullen zich altijd geroepen voelen tot een ander en veel groter vaderland, er zit voor hen niks anders op dan zich over te leveren aan de aandoening die ik allopatritis heb genoemd. Ik zelf bijvoorbeeld, zei de man, beschouw mij al sinds jaar en dag als een Duitser. Ik spreek geen woord Duits en ben eigenlijk nog maar twee keer in Duitsland geweest, en dan nog wel in Berlijn, wat, zoals bekend, de minst Duitse stad is van heel Duitsland. Toch beschouw ik mezelf sinds mijn vroege jeugd al als een Duitser, of tenminste toch als een inwoner van de Duitse cultureel-mentale ruimte. Als ik de Duitse cultureel-mentale ruimte niet had om in te ademen, was ik ongetwijfeld allang cultureel-mentaal gestikt. Wil ik mijn eigen muzikale wezen onderbrengen in een muzikale traditie, dan voel ik mij op een natuurlijke en om zo te zeggen volstrekt organische manier betrokken op de Duitse muzikale traditie. En zelfs al spreek ik geen woord Duits, ook mijn literaire wezen voelt zich in sterke, om niet te zeggen welhaast exclusieve mate verbonden met de Duitse literaire traditie. En welke andere geschiedenis dan de onvergetelijk obscene Duitse geschiedenis zou beter mijn behoefte kunnen vervullen om me te laten fascineren door en me een erfgenaam te voelen van wat de geschiedenis aan gruwel en blindheid te bieden heeft? Als inwoner van een klein land geef ik mij over aan mijn Duits-geaarde allopatritis omdat er anders voor mij helemaal geen cultureel-mentaal vaderland zou zijn. Dat er natuurlijk noch in het kleine land waar ik woon noch in Duitsland iemand is die mij voor een Duitser houdt, besef ik maar al te goed, zei de man. Het zou volkomen potsierlijk zijn om op mijn begrafenis, later, het Deutschlandlied te laten afspelen. Maar dat is een klein ongemak dat bij allopatritis hoort en waar een gepatenteerde allopatritis-lijder als ik allang mee heeft leren leven, ik ben op het besef van deze onverenigbaarheid zelfs gesteld, het is een teken dat ik helemaal niet gek ben, maar alleen de inwoner van een klein land, zei de man waarna hij onverwacht zweeg, al leek hij het gesprek, of wat daarvoor moest doorgaan, nog niet als beëindigd te beschouwen. Hij bleef in elk geval zitten. Van deze pauze had ik gebruik kunnen maken om een van de vele evidente bezwaren die zijn ongevraagde betoog gaandeweg in mij had opgeroepen, naar voren te brengen, maar voor ik daaraan toekwam, onderbrak hij het zich in mij ontwikkelende formuleerproces. Hoe vreselijk, zei de man op een plots geërgerde toon, is het soort allopatritis dat tegenwoordig in dit kleine land de boventoon voert. Dat is helemaal geen allopatritis die, zoals de mijne, op bescheiden individuele toon een cultureel-mentale ruimte probeert te creëren, dat is een vorm van allopatritis die op quasi officiële, op quasi ontegensprekelijke toon proclameert dat deze ruimte allang bestaat en zelfs altijd al bestaan heeft. Een groteskere leugen, nog veel grotesker dan welke leugens ik mezelf ooit heb aangepraat, heb ik nog nooit gehoord, dat is de waarheid. Het is een vorm van allopatritis die zich voordoet als autopatritis. In plaats van een ander land, wil ze een eigen land, in plaats van een groter land, een kleiner land, in plaats van meer gewicht minder gewicht, in plaats van een sterkere traditie een vagere, een nagenoeg onbestaande. Het is alleen maar te danken aan de al jaren hand over hand toenemende cultuurloosheid, de al jaren groeiende macht van de talentlozen dat deze vorm van autopatritische allopatritis zich als een nationalistische hallucinatiekoorts onder de bevolking heeft kunnen verbreiden. Want anders dan in het geval van mijn soort allopatritis, vereist de autopatritis waar het infantiel-demente rusthuispubliek dat in dit land de dienst uitmaakt, van begint te kwijlen, geen enkel talent. Het is omdat ik daadwerkelijk een muzikaal wezen ben dat ik een muzikale traditie heb gevonden, en het is omdat ik een literair wezen ben, dat ik een literaire stamboom heb, en het is omdat ik een historisch zelfbesef van enig allure wil koesteren dat ik me een kind voel van een geschiedenis waarin ik mijn eigen machtsfanatisme kan herkennen en verwerpen. Maar de cultureel-mentale ruimte die de collectief beleden vorm van allopatritis van tegenwoordig te bieden heeft, is alleen maar een ruimte waarin iedereen naar dezelfde weermannen kijkt, dezelfde spelletjesprogramma’s, dezelfde nieuwspresentatoren, waarin iedereen zich wentelt in hetzelfde gezwets en dezelfde middelmatige tijdschriften leest, dezelfde laagbijdegrondse pulpvodden. Dat is wat hen bindt. Ook zij zijn inwoners van een klein land, maar in plaats van daar de cultureel-mentale consequenties van te dragen, die onvermijdelijk uitlopen op een of andere getalenteerde vorm van allopatritis, vluchten ze in de meest perverse, de meest armoedige soort allopatritis die er bestaat en die ik autopatritis heb genoemd. Altijd weer dezelfde cultuurloze quatsch, altijd weer dezelfde talentloze kitsch. Hun autopatritis is niets anders dan de collectieve en dus talentloze en dus cultuurloze beleving van wat ik als een individuele vorm van allopatritis beleef. Collectief betekenen wij als inwoners van een klein land in cultureel-mentaal opzicht namelijk hoegenaamd niks, alleen individueel kunnen wij daarin een zekere grootheid bereiken. Natuurlijk zullen ze later, op hun begrafenis, de Vlaamse Leeuw kunnen laten afspelen zonder dat iemand dat potsierlijk vindt, en het schijnt dat sommigen bij de gedachte daaraan nu al de krop in de keel krijgen. Het is om van te kotsen, besloot de man heftig. Bij aanvang van ons gesprek, of wat aanvankelijk een gesprek leek te zullen worden, had hij zich uitgegeven voor een psychiater op rust, ten onrechte, zoals ik niet veel later zou vernemen. Wel was het zo dat hij zijn hele leven al op gezette tijden met de psychiatrie in aanraking kwam.
Yves Petry (°1967) studeerde wiskunde en filosofie. Hij debuteerde in 1999 met Het jaar van de man (De Bezige Bij). Zijn vijfde roman, De maagd Marino, verscheen in september 2010 en is genomineerd voor de Libris Literatuurpijs.
woensdag 6 april 2011
Inwoners van een klein land (Yves Petry)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
15 opmerkingen:
Ik merk dat ik eigenlijk niet durf, maar ik doe het toch maar, gewoon omdat er iemand moet beginnen: ons Marcelleke? Zijnde: Proust.
(Waarom mijn geboortejaar opeens bij mijn naam verschijnt, is mij een raadsel. Niet echt relevant. Tenzij het zo'n dom antwoord is dat ik mij kan beroepen op mijn 30minnigheid.)
Ik moest ook even aan Marcelleke denken. Maar toch ben ik zo goed als zeker dat het geen pastiche is op A la recherche...
Maar ik gok op een andere 'uitweider': Javier Marías. (De schrijver die zo lekker om de hete pap heen kan draaien - vooral in de trilogie 'Jouw gezicht morgen'.)
Hilarisch! Met al die aandacht voor de cultureel-mentale ruimte moest ik onwillekeurig denken aan een dubbel-monarchie, en dus aan Oostenrijks-Hongaarse toestanden; psychiatrie en cafés en Duitse gedachten leken mij daar wel bij aan te sluiten. Jammer-genoeg heb ik maar vijf bladzijden gelezen van De man zonder eigenschappen van Robert Musil, maar aangezien die vijf bladzijden toch al erg dubbel-monarchisch waren, hou ik het daarbij.
Dat virtuoos pezeweven doet ons denken aan Multatuli.
Blimundus (1982) ;-)
TIP:
De gezochte schrijver heeft met Multatuli inderdaad zijn geboorteland gemeen. Ook hun stijl heeft iets verwants. Maar zijn eigenlijke vaderland, in feitelijk en cultureel-mentaal opzicht,deelt hij met een andere hier reeds genoemde schrijver.
Busken Huet?
eventueel misschien wel Mulish?
Bittere Brouwers
De gezochte auteur noemde zijn schrijfkunst een overdrijvingskunst. Toneelacteurs met overdrijvingstalent weten hoe ze deze overdrijvingskunst nog steeds kunnen laten schitteren op de planken.
Heiner Müller?
Thomas Bernhard?
Laatste tip: de gezochte auteur heet Thomas Bernhard.
Ja, nu weet iedereen het natuurlijk, maar ene Manu was jullie voor.
Eerlijk gezegd: ik kende de man niet. Maar de voorlaatste tip liet me toe hem te vinden na wat googelen. Het gaat waarschijnlijk om een pastiche op 'Alte Meister' en het maakt me nieuwsgierig om het boek te lezen.
Een reactie posten