Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 30 december 2013

De Top Drie (22) van ...


Dirk Leyman (1965) is literair journalist. Hij schrijft sinds 2000 voor De Morgen over Nederlandse en Franse literatuur en volgt er het boekennieuws op. Leyman is verder ook medewerker van de VRT-cultuurwebsite Cobra.be en het jaarboek Snoecks. Hij levert bijdragen en essays aan diverse bladen en tijdschriften én publiceert ook geregeld over fotografie. Tussen 2006 en 2011 coördineerde hij de door hem in het leven geroepen website De papieren man, die verder leeft op Facebook. Leyman voert de redactie over de Belgica-reeks van uitgeverij Voetnoot en is gastheer van het interviewprogramma ‘Boeken op Woensdag’ van Antwerpen Boekenstad.

Nr 1.
In de Nederlandse literatuur dingen twee boeken mee naar de titel van ‘beste roman van het jaar’. De keuze is aartsmoeilijk omdat ze zo verschillend zijn. Dus krijgen ze in mijn hoogsteigen literaire pikorde allebei hun plaats. De Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer demonstreerde al vaker dat hij talloze stilistische waters kan doorzwemmen. Maar met zijn roman La Superba overtrof hij zichzelf en zag hij onterecht de AKO Literatuurprijs aan zijn neus voorbij gaan (nog wel door een matige roman van Joke van Leeuwen). Pfeijffers grote Genuaroman leest als één grote travestie, is even tintelend als een glas prosecco én even smakelijk als lokale spaghetti al ragu. Pfeijffer verbeeldt in La Superba op talloze, ingenieuze manieren de fantasie van een mooier, authentieker leven in een ander land – en doorprikt die meteen ook. Er wordt gesold met een geamputeerd been, er vloeit veel drank én er is een gevaarlijke amourette in de Bar met de Spiegels. La Superba is soms schaamteloos romantisch en gevoelig, dan weer schmierend en vilein.

Na Erwin Mortier (Godenslaap) en Stefan Brijs (Post voor Mevrouw Bromley) vond ook Stefan Hertmans de tijd rijp om zich in het wapengekletter van WO I te begeven. In een mum van tijd verzamelde het prachtig geschreven Oorlog en terpentijn het etiket ‘meesterwerk’. En hoe voorzichtig je ook met die term moet omspringen, hier lijkt hij op zijn plaats. Dit is veel méér dan een pakkende, fijn geciseleerde oorlogsroman. Bij het schrijven baseerde Hertmans zich op de memoires van zijn Gentse grootvader, soldaat en zondagsschilder Urbain Martien, zoals hij die in twee keurige schriften aantrof. Decennialang drentelde Hertmans rond zijn onderwerp en zocht hij naar de juiste ingang. Hertmans smeedde de tragische geschiedenis van zijn grootvader – vijf keer ernstig gewond in WO I, grote liefde kwijt aan de Spaanse griep, daarna beland in een kil huwelijk – om tot een roman die evengoed een rootsverhaal is. Hertmans blijft zelf niet afzijdig, om ten slotte subtiel het estafettestokje door te geven aan nieuwe generaties.

Ilja Leonard Pfeijffer. La Superba. De Arbeiderspers, 360 p.
Stefan Hertmans. Oorlog en terpentijn. De Bezige Bij, 304 p.

Nr 2.

Met Op de kaart (Podium/Luster) schreef de Britse auteur Simon Garfield een verrukkelijk boek over de geschiedenis van wereldbollen en landkaarten, vol cartografische hoogstandjes en pittige wetenswaardigheden. De impact van Google Earth, Street View en gps verliest hij niet uit het oog. “Nu staat ieder individu in het hart van zijn eigen wereldkaart”, schrijft Garfield. “Nu zijn we zelf de spil waar de wereld braaf omheen draait”. En hij pleit voor het vermogen om af en toe te verdwalen. Garfield is het soort wetenschapsjournalist waar je in ons taalgebied al vaak met een vergrootglas moet naar zoeken. Hij maakt geen knieval voor het publiek, heeft zijn research grondig verricht, toont een scherp gevoel voor anekdotiek én zorgt voor een occasionele snuif humor. Intussen heeft hij een nieuw boek uit: To the letter, over de geschiedenis van de brievenpost.


Simon Garfield. Op de kaart. Podium/Luster, 495 p.

Nr 3.

In de Franse literatuur duiken talloze nieuwe stemmen op, die in 2013 de bevestiging van hun talent leverden: Thomas Clerc, Yannick Haenel, Tristan Garcia, Loïc Merle en Alice Zeniter, om er slechts een aantal te noemen. Toch raakte ik opnieuw volkomen in de ban van Jean-Philippe Toussaint. Met Nue schreef hij het sluitstuk aan zijn tetralogie omtrent Marie Madeleine Marguerite de Montalte, modestiliste en gezellin van de verteller van het verhaal. Ze is de geliefde die in vier romans opduikt, verdwijnt, terugkeert of weer in de luwte belandt, zwevend over de continenten. Het resulteert in een prachtig vierluik over ‘une séparation’ die er in feite geen is. Want telkens weer komen de (ex-)geliefden weer in elkaars vaarwater. Een subliem portret van een ongrijpbare vrouw, gevat in een minutieuze stijl vol ironische terzijdes. Ook Patrick Modiano leverde valeur sûre met het in 2013 vertaalde Het gras van de nacht. De roman is weer zo'n bijzondere reis zonder eindstation, die ons meevoert naar transitzones en terrains vagues, naar de benauwenis van het Montparnasse van de jaren zestig. Uit die schemergebieden laat Modiano vreemd genoeg een fragiele troost opwasemen, mede door het subtiele fluïdum van zijn stijl. Twee andere Franse romans verdienen evenzeer een hoge notering: de herontdekking van De necrofiel van Gabrielle Wittkop een kleine, diabolische maar briljante schandaalroman uit 1972 en Lijfboek van Daniel Pennac, een vernuftige bespiegeling in dagboekvorm over de fratsen die ons eigen lichaam ons bereidt.


Jean-Philippe Toussaint. Nue. Editions de Minuit, 176 p.

Geen opmerkingen: