Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 22 februari 2013

Vaststellingen


Het neemt een wending die ik niet had voorzien. 
Op enkele maanden tijd zijn mijn voedingsgewoonten bijvoorbeeld helemaal veranderd. Ik eet veel meer fruit en drink elke dag vruchtensap omdat mijn lichaam daar voortdurend, tot vervelens toe, naar vraagt. In de plaats van vier of vijf koppen koffie per dag neem ik er maar twee meer, niet met suiker of melk zoals vroeger, maar zwart. In de supermarkt laat ik de wijnafdeling links liggen omdat ik vreemd genoeg geen zin meer heb in alcohol. Ik maak vaker, nog vaker, pasta dan vroeger, eet elke keer twee porties en verdik niet. 
Ik constateer dat mijn lichaam transformeert. Ik word pezig. 

Ook qua kledij is er een evolutie. De enige stukken van mijn garderobe die nog in de wasmand verzeild geraken, zijn loopbroeken en sportshirts. De dagen waarop ik mijn Adidas inruil voor een jeans, komen nog voor, maar ze worden zeldzaam. Toen ik deze week bijvoorbeeld een afspraak had in de bank – ik geef het niet zonder schaamte toe – heb ik overwogen om in sportkledij te gaan.

De vreemdste vaststelling is dat ik nu lesgeef, wat eigenlijk niets voor mij is, tenminste dat heb ik altijd gedacht. Sinds september ben ik op woensdagmiddag lerares of beter: coach, want zo heet dat in de atletiekclub waar ik me anderhalf jaar geleden bij heb aangesloten, wat me met het hardloopvirus heeft opgezadeld, waardoor ik nu al maandenlang vier tot zes keer per week ren. 

Er zijn ook zaken die niet veranderen. Ik lees bijvoorbeeld nog, meer dan ooit zelfs, ik heb momenteel al zeven boeken meer gelezen dan op dit tijdstip vorig jaar, het lijkt bijna alsof mijn leesritme meegroeit met mijn benensnelheid. Ik ga ook nog altijd twee keer per maand naar de bibliotheek van Cannes. Het is waar dat ik soms sportkleren meeneem. Nadat ik nieuwe boeken heb gekozen en ik enkele uren in de leeszaal heb geschreven, kleed ik me in het toilet om, loop ik naar de zee en ren ik een kilometer of vijftien. Vorige week ging ik tot de Croisette en deed ik daar boodschappen (een bankkaart past precies in het binnenzakje van een loopbroek), waardoor ik de tweede helft van het traject moest afleggen met een papieren winkeltas onder de arm, wat niet erg handig bleek en mijn snelheid (die ik kan aflezen van het GPS horloge dat ik voor kerst heb gevraagd) ferm naar beneden haalde.

Een van mijn aankopen was Waarover ik praat als ik over hardlopen praat van Haruki Murakami. Ik heb het in één ruk uitgelezen. Waarover ik praat als ik over hardlopen praat is bovenal interessant voor wie zelf rent óf voor wie nieuwsgierig is naar de romancier Murakami, want zijn schrijven komt in het boek ook aan bod, zo is er bijvoorbeeld een flashback naar het moment waarop het verlangen zich plots voordeed om een roman te schrijven, op 1 april 1978 was dat, om half twee ’s middags, terwijl hij in het Jingu stadium een baseballmatch volgde tussen de Yakult Swallows en de Hiroshima Carps.
Murakami was toen bijna dertig en had nooit de ambitie gehad om schrijver te worden, maar na de match kocht hij een vulpen en een stapel papier en zette hij zich aan het werk. Een half jaar later had hij tweehonderd bladzijden volgeschreven. Hij stuurde de tekst naar het literaire magazine Gunzo, dat toen een wedstrijd organiseerde voor nieuwe auteurs, en hij won. (De Engelse titel van die eerste roman luidt Hear the wind sing.)
Na nog twee romans (Pinball 1973 en De jacht op het verloren schaap) besloot Murakami schrijven tot zijn beroep te maken, en omdat hij van al het stilzitten verdikte, begon hij te rennen. In Waarover ik praat als ik over hardlopen praat schrijft hij over de grote koersen waaraan hij heeft deelgenomen, bijvoorbeeld die keer in 1983 dat hij de originele marathon van het dorp Marathon naar de stad Athene in omgekeerde richting liep, op zijn eentje in een verzengende hitte en langs een drukke baan, of die keer toen hij de 100 kilometer liep rond het meer van Saroma in Hokkaido, in 1996.
Hij beschrijft zijn gedachten tijdens het rennen (meer bepaald de afwezigheid van specifieke gedachten), de pijn die soms de kop opsteekt en de manier waarop hij daarmee omgaat, hoe hardlopen en schrijven elkaar beïnvloeden en hoe zijn motivatie om te rennen door het ouder worden verandert.

Als loper bleef ik niet op mijn honger zitten, maar als lezer had ik me verwacht aan een superieure stijl, een stijl die bijvoorbeeld het wezen van een loopkoers reflecteert en de lezer een adrenalinestoot bezorgt zoals de prachtroman Courir van Jean Echenoz (Hardlopen, De Geus), over de wonderatleet Emil Zatopek, die op de Olympische Spelen van Helsinki in 1952 goud won op de 5000 meter, de 10.000 meter en de marathon, en alle wereldrecords van 3000 meter tot 30 km in zijn bezit had.
Die heb ik vorige week gelezen, ook (net als Murakami’s boek) als voorbereiding van een artikel in De Morgen. Een van de andere zaken die ik blijf doen behalve lezen is schrijven, al verruil ik deze keer de literatuurbijlage voor de cultuurpagina’s, waar ik zal ingaan op hardlopen als maatschappelijke trend. 

Waarover ik praat als ik over hardlopen praat (Haruki Murakami), Atlas, 208 p.

vrijdag 15 februari 2013

De man met de luchtfoto


Ik had een recensie afgewerkt van De neergang van Madrid van Eduardo Mendoza, het verhaal van een Britse kunstkenner die aan de vooravond van de Spaanse burgeroorlog naar Madrid reist om de schilderijen van een hertog te taxeren, daar een ongekend doek van Velázquez aantreft en in een wespennest van intriges belandt, en omdat er nog enkele lege uren voor me lagen, was ik fictie aan het schrijven toen op de deur werd gebonsd. Het geluid was hard en dringend. Ik staakte mijn tikwerk zonder de zin die ik aan het schrijven was af te werken want die was in volle expansie en zou vermoedelijk nog enkele regels groeien, ik benadruk de term “vermoedelijk” want al schrijvend weet ik niet wat zal komen, ik schrijf om te ontdekken wat ik ga schrijven, wat overigens soms een reden is om te stoppen met schrijven, maar niet nu, het had me moeite gekost om me weer in te werken in deze tekst die ik vorig jaar was begonnen maar niet had voltooid, ik had me geërgerd, ik had geschrapt, ik had herschreven en nu was ik eindelijk op dreef en voelde ik niet de minste behoefte aan een onderbreking, zelfs niet aan een eetpauze. In die geestesgesteldheid liep ik naar de voordeur.

Op de dorpel stond een lange man met een bovenmatig verzorgd uiterlijk. Hij had zijn auto, een zilverkleurige BMW coupé, dwars over de oprit geparkeerd.
‘Ik ben hier met de foto,’ kondigde hij aan.
‘De foto uit de helikopter,’ zei hij toen ik niet reageerde. Er klonk ongeduld in zijn stem, alsof zijn woorden een evidentie betroffen. Hij stak me een soort postkaart toe. ‘We zijn twee weken geleden gepasseerd. Wat vindt u ervan?’
Ik zag een dak met zonnepanelen, gras met een tafel en stoelen, boomkruinen en een stuk van het zwembad van de buren. Diagonaal over het beeld was een reclametekst gedrukt.
‘Het is ons huis,’ stelde ik vast.
‘U loopt niet over van enthousiasme,’ zei de man.
Je spreekt de waarheid, dacht ik, de droeve waarheid. Ik voelde plots medelijden. ‘Het is mooi gedaan,’ zei ik terwijl ik met de foto wapperde. ‘Dank u.’
‘U mag de foto niet houden,’ zei hij.
‘Nee?’ Mijn verbazing was oprecht.
‘U kunt hem bestellen.’
‘Hoeveel kost het?’ Ik probeerde geïnteresseerd te klinken. Het was belangrijk om te tonen dat ik zijn initiatief steunde. Zou hij zich ooit hebben voorgesteld dat hij langs de deuren zou leuren met luchtfoto’s?
‘De prijs is variabel,’ zei hij. De irritatie stond van zijn gezicht af te lezen.
‘Natuurlijk,’ hoorde ik mezelf bedaard antwoorden. ‘Maar geeft u me een idee?’
‘Tussen vier euro en duizend euro.’
‘Ik ga erover nadenken.’
‘U moet nu beslissen,’ zei de man.
‘Direct?’
Hij wipte van zijn ene been op zijn ander been. ‘Ik heb al heel de tijd de indruk dat ik mijn tijd aan het verliezen ben,’ zei hij.
Ik besloot de kwestie open te laten en zweeg.
De man nam de foto uit mijn hand, mompelde een groet en liep naar zijn auto.

Toen ik aan mijn bureau ging zitten, hoorde ik de BMW optrekken en de straat uitrazen. Ik herlas mijn onvoltooide zin een paar keer hardop tot het vervolg zich aandiende. Daarna vroeg ik me af hoe de zin had geklonken als de man met de luchtfoto me niet had onderbroken. Ik herinnerde me het citaat van José Ortega y Gasset waarmee Mendoza De neergang van Madrid aanheft: “Een kenmerk van het eigenaardige menselijke lot is dat elk leven anders had kunnen zijn dan het was.” Dat geldt ook voor verhalen, dacht ik. Toch voor de mijne.

De neergang van Madrid, Meulenhoff, 397 p.

dinsdag 12 februari 2013

De Top Drie (24) van


Sara De Moor (1980) is klassiek filologe en leerkracht Spaans. Sedert eind 2011 werkt ze bij Walry in Gent. Boekhandel Walry werd in 1969 opgericht door Jenny Walry. Tien jaar later werd de winkel overgenomen door Paul Luyten, de huidige zaakvoerder. Waar Walry zich oorspronkelijk concentreerde op Nederlandstalige literatuur, filosofie, poëzie en kinderboeken, is de winkel in de loop der jaren geëvolueerd naar een meer internationaal gerichte boekhandel, met een sterk uitgebouwde afdeling Spaans (literatuur en lesmateriaal). Vandaar mag er in de top 3 van Walry zeker geen oorspronkelijk Spaanstalig boek ontbreken.

Nr. 1
Laat mij dus maar beginnen met Manieren om naar huis terug te keren (Formas para volver a casa) van de jonge Chileense auteur Alejandro Zamba (Santiago de Chile, 1975). Ik heb mij laten vertellen dat zijn twee eerdere romans, Bonsai en Het verborgen leven van bomen ook al een schot in de roos waren, en dat wil ik graag geloven na lectuur van zijn recentste roman. In Manieren om naar huis terug te keren voeren afwisselend twee vertellers het woord, die elk terugdenken aan hun jeugdjaren in de schaduw van de Chileense dictatuur van Pinochet. De verhaallijnen lijken eerst parallel te lopen maar vloeien naarmate de roman vordert steeds meer in elkaar over. Zambra beweerde zelf in een interview voor Cobra veel meer te schrijven dan hij publiceert. Hij schrijft, schrapt en herschrijft tot hij tevreden is. Dat merk je echt goed in deze roman: het verhaal is volledig uitgepuurd, alle overtollige ballast is overboord gegooid, er blijft een mooi fijngeslepen diamantje over. Het relaas van beide vertellers is intiem, subtiel, vol rake details. Ik heb het boek bijna volledig tijdens een slapeloze nacht uitgelezen, en een boek dat je slapeloosheid efficiënt verzacht, blijft altijd bij.

Nr. 2
Stoner van John Williams, verschenen in 1965 maar pas in 2012 naar het Nederlands vertaald, is voor mij ongetwijfeld een van de beste romans die ik de afgelopen jaren heb gelezen. William Stoner, een boerenzoon uit het Midwesten van Amerika, wordt in 1910 naar een regionale universiteit gestuurd om landbouwwetenschappen te studeren. In plaats daarvan wordt hij verliefd op de literatuur en kiest hij voor een carrière als docent Engels. Stoner wijdt zijn leven aan het werk en aan de liefde, maar faalt op beide fronten. Hij trouwt met een manisch-depressieve, manipulatieve vrouw en krijgt op het werk af te rekenen met een uiterst rancuneuze collega. Toch flakkert het vuur hier en daar op, zoals in zijn bevlogen colleges, in een sensuele affaire met een jongere vrouw en in de liefde voor zijn dochter. Naarmate Stoner ondoordringbaarder wordt voor zijn vrouw en collega’s, des te innemender wordt hij voor de lezer. Ik vond het heerlijk om mee te leven met deze integere, intelligente man die zich het leven helemaal anders had gedroomd maar toch nooit verbitterd raakt. Een rauw, voortreffelijk portret van een man en een tijdvak.

Nr. 3
Op zaterdag 3 november 2011 hadden we in de winkel de Noorse auteur Karl Ove Knausgård op bezoek. Liefde, het tweede deel van zijn massieve autobiografische cyclus Mijn strijd, was toen net uit in het Nederlands. In Noorwegen en Zweden heeft Knausgård met deze controversiële autobiografie, waarin hij iedereen bij naam noemt en geen kleine kantjes onbelicht laat, de status van literaire rockster verworven. Hier in Gent bleek hij vooral een heel timide, zachtaardige man te zijn. Liefde was een boek dat ik niet kon laten liggen. Er zit geen echte plot in, het verhaal kabbelt verder van de ene associatie en herinnering naar de andere, maar het bleef me boeien van begin tot eind. Mensen van vlees en bloed die hoog oplaaiende discussies, momenten van euforie, dagdagelijkse verveling, twijfels en frustraties beleven, het is gewoon uitstekend vertelmateriaal. Meer moet dat niet zijn, het leven is literatuur.

Dit is een late aflevering van de Top Drie reeks die in december en januari op Van boeken en mensen liep en in het archief terug te vinden is.

vrijdag 8 februari 2013

Aardse zaken


Omdat ik nooit eerder eenentwintig kilometer had gerend en ik mijn hoofd minder vertrouwde dan mijn benen, had ik me een opdracht gegeven. Tijdens de halve marathon Nice-Monaco zou ik romantitels bedenken. Daarbij moest ik regels in acht nemen. Het aantal woorden stond vrij en het gebruik van leestekens was toegelaten, maar samenstellingen konden niet en de termen “licht” en “schaduw” waren verboden. Verder moest de titel origineel zijn, maar klinken alsof hij altijd had bestaan. 

Ik hield het plan in mijn achterhoofd toen ik zondagmorgen om negen uur in de haven van Nice samen met achttien honderd negenennegentig andere renners in beweging kwam. Het traject volgde de Basse Corniche, die langs de kust naar Monaco loopt. Omdat de baan in de haven smal was en we talrijk waren, had ik al mijn aandacht nodig om botsingen te vermijden. Bij de eerste klim, een steile lus die omhoog kroop tot boulevard Maeterlinck, was de rennersstroom nog zo dicht dat ik de eenzame worsteling met de helling niet moest aangaan maar me door de mensenmassa kon laten meevoeren. 

Voor de aardigheid begon ik titels op te sommen die ik mooi vond: Kaas, Valse papieren, De onverschilligen, De kolonel krijgt nooit post. Zo ging ik een hele tijd rustig door – De toverberg, Tante Julia en meneer de schrijver, Veronderstellingen, Gloed, Palomar, Het verborgen leven van bomen – tot ik ineens met wantrouwen werd vervuld. Hield ik van deze titels omdat ik de boeken sterk vond of had ik naar deze boeken gegrepen omdat ik de titels zo goed vond? Ik had er geen duidelijk zicht op. Omdat de haarspeldbochten elkaar in hoog tempo opvolgden en de hellingsgraad nu toch zijn tol begon te eisen, besloot ik de kwestie te laten rusten tot ik vlak terrein zou bereiken, maar toen het zover was en boulevard Maeterlinck zich voor me uitstrekte, was mijn hoofd volstrekt leeg, er was zelfs geen plaats voor een gedachte aan de schrijver die vanaf de jaren ’20 tot zijn dood in 1949 in deze laan woonde, Maurice Maeterlinck, die vooral bekend is om zijn toneelstukken, maar ook gedichten, proza en essays op zijn naam heeft en nog steeds de enige Belg is aan wie de Nobelprijs Literatuur werd toegekend. 

Boulevard Maeterlinck ging over in Boulevard Princesse Grace de Monaco en even later liepen we door het oud centrum van Villefranche-sur-Mer en dan langs de haven tot aan de kustpromenade waar een antiekmarkt aan de gang was en flanerende gezinnen ons bemoedigingen toeriepen. Er volgde een recht stuk langs het strand en dan moesten we een ijzeren trap op en kwamen we op Saint-Jean-Cap-Ferrat. We renden voorbij Villa des Cèdres, die ooit toebehoorde aan Koning Leopold II, en dan dwars over het schiereiland tot aan de oostkust waar we het huis van The Pink Panther-acteur David Niven passeerden en na een bocht verrast werden door een reusachtige vergulde reptielenkop die over een muur naar ons staarde. 

Een bord langs de baan meldde dat we tien kilometer achter de rug hadden, wat betekende dat we bijna halverwege waren, dus begon ik gauw weer te denken aan romantitels en meteen kwam een titel bij me op die me had aangesproken voor ik het boek had gelezen, een titel die ik zag staan in een Frans literair magazine en die zich onmiddellijk in mijn hoofd nestelde zonder dat ik iets over het boek of de auteur wist, namelijk Le bruit des choses qui tombent, oorspronkelijk – en nog mooier – El ruido de las cosas al caer, in het Nederlands vertaald als Het geluid van vallende dingen. Waarom vond ik die titel bijzonder, vroeg ik me af terwijl ik het casino van Beaulieu passeerde. Schuilde het geheim in de combinatie van de vage omschrijving “vallende dingen” en de zintuiglijke precisering “geluid”, en het aparte geheel dat onbepaald genoeg bleef om de verbeelding van de lezer aan te spreken? 

De auteur, Juan Gabriel Vásquez, een Colombiaan, wordt samen met de Chileen Alejandro Zambra een van de sleutelfiguren van de nieuwe generatie Latijns-Amerikaanse auteurs genoemd. In Het geluid van vallende dingen schrijft hij over de impact van het drugsterrorisme van de jaren ‘70 en ‘80 op de Colombianen die zoals hijzelf toen kinderen waren. De roman gaat niet over misdaden en moorden, maar over het gevoelsleven van mensen die groot werden in een klimaat van geweld. 

Het verhaal en de symboliek van de titel stonden nog vers in mijn geheugen gegrift, maar terwijl ik over de Basse Corniche rende, met mijn blik gericht op het dorp Eze waar Nietzsche op het einde van de 19de eeuw op vakantie was gekomen en tijdens een van zijn lange wandelingen inspiratie had gevonden voor het derde deel van Also sprach Zarathustra, bedacht ik dat ik de betekenissen van de titel liever vergat om het gevoel niet te verliezen dat de vijf woorden hadden opgeroepen voor ik de roman had gelezen. 

Kort daarna boog de baan van het strand af en begon de gevreesde klim naar Cap Estel en Cap d’Ail, waarbij de dramatiek van het landschap – hemelhoge kliffen aan mijn linkerzijde, de zee steeds verder in de diepte rechts – elke gedachte onmogelijk maakte. Toch gaf ik mijn titelplan niet op. De inval zou komen tijdens de entree van Monaco en glorieus zijn. Toen ik de eenzame worsteling met de helling had geleverd, stopte ik even bij een bevoorradingspost om te drinken. Een fatale vergissing, zo bleek, want door die twee bekers veel te koud water kon ik tijdens de twee laatste kilometers alleen aan heel aardse zaken denken. 

Het geluid van vallende dingen (Juan Gabriel Vásquez), Signatuur, 270 p. 
Een recensie leest u op cobra.

vrijdag 1 februari 2013

Adrie en Herman


De buurman stond voor de deur met drie kisten aan zijn voeten. In de kisten zaten minstens honderd boeken die hij had gevonden bij een verhuizing van vrienden. Hij vertelde dat de vorige eigenaars van het huis Nederlanders waren en dat ze behalve die boeken allerhande spullen hadden achtergelaten, zelfs de bedden en de zetels stonden nog op hun plaats. Toen ik mijn verbazing uitsprak, zette de buurman een plechtig gezicht op en zei hij dat die mensen met de noorderzon waren vertrokken, dat ze niet anders konden en dat het huis op een openbare veiling was verkocht. 

Nadat hij was vertrokken, hees ik de kisten over de drempel en sleepte ik ze tot voor het haardvuur waar ik op een kruk ging zitten en begon te sorteren. Ik maakte stapels Nederlands en Engels en in elke categorie een stapel met de boeken die ik wilde houden en een stapel om weg te geven. 

Bij het sorteren handhaafde ik een bepaalde methode. Zonder te kijken stak ik mijn hand in de kist, greep ik lukraak een boek en bracht dat tot bij mijn gezicht. De eerste twee romans die ik zo opviste waren In cold blood en Breakfast at Tiffany’s van Truman Capote. Ze kwamen gelegen want Breakfast at Tiffany’s wilde ik al heel lang lezen en mijn exemplaar van In cold blood heb ik uitgeleend aan iemand aan wie ik het niet ga terugvragen. 

Over die drie kisten deed ik twee uur. Elk boek doorbladerde ik, ook als ik al wist dat ik het niet zou houden. Sommige bleken aangekocht in de bouquiniste van het buurdorp, andere in Nederland, er was er zelfs een met een prijskaartje van de Bijenkorf voor twee en een halve gulden. Af en toe vond ik een datum, een naam of een opschrift. Ik kon afleiden dat de boeken hadden toebehoord aan een zekere Herman en Adrie en dat ze in hun bezit waren gekomen tussen 1976 en 2010. In de laatste roman, die van 2010, las ik “Voor je zeventigste verjaardag!” 

Minstens een van deze twee mensen koesterde een voorliefde voor thrillers en horror van Amerikaanse auteurs – paperbacks met donkere omslagen en titels in fluorescerende reliëfletters. Ik telde er wel veertig. In de bestsellerkist vond ik ook een rechtensyllabus, een reisgids van Cancún, een oud fotoboek over de Veluwe en een serie Bouquet Reeks romannetjes. 

Ook de klassiekers uit de wereldliteratuur konden Herman en Adrie bekoren. Zo viste ik The Great Gatsby op en Honderd jaar eenzaamheid, Schuld en boete, Lady Chatterley’s minnaar, Tortilla flat, De hobbit en de drie delen van In de ban van de ring

De boeken waar ik het vrolijkst van werd waren onbekenden. Zoen van Adriaan van Dis (een mooi dun boekje van zes op twaalf centimeter met een baksteenrode harde kaft), Kantoortaal van Wim de Jong en Henrico Prins (volgens het opschrift op de eerste bladzijde vreemd genoeg een moederdaggeschenk, gedateerd 9 mei 1999), Slapstick van Kurt Vonnegut (een soort autobiografie als ik de eerste zin mag geloven), het vroege surrealistische werk Maldoror van de in Montevideo geboren Fransman Isidore Ducasse (1846-1870) die schreef onder het pseudoniem Comte de Lautréamont, The Fan Man van William Kotzwinkle (aangekondigd als “outrageously funny”), Wie de schoen past wordt vermoord van Francs Durbridge (een detective van 1967 en het meest doorleefde boek van de stapel) en het Boekenweekgeschenk van 1994, Transit van Hella Haasse, een novelle waar ik direct aan ben begonnen omdat ik de beginsituatie op de achterflap had gelezen en moest weten hoe het verder ging met het hoofdpersonage, een vrouw wiens volledige “aardse bezit zat samengeperst in een klein model rugzak”. 

Na anderhalf jaar zwerven in het buitenland keert deze vrouw, die zich Iks laat noemen maar eigenlijk Xenia heet, naar Nederland terug om twee vrienden op te zoeken. Iks heeft geen geld en geen familie, en net als ze zich zorgen begint te maken over onderdak, geschiedt een mirakel: ze vindt een sleutelbos met een adres. Het leidt haar naar een herenhuis dat onbewoond lijkt. Iks dringt binnen. Op de bovenverdieping ontdekt ze achter een valse muur een kamer waar een oude man woont omringd door boeken en muziek. Hij heet Arnold Cluysman en was ooit professor aan de universiteit, maar heeft zich uit de maatschappij teruggetrokken. 
Iks blijft een week bij Cluysman. In die week vindt ze één van haar vrienden maar hij is er belabberd aan toe en sterft, en de ander blijkt in de prostitutie beland. Maar dat is bijzaak. De ruggengraat van de novelle zit in de interactie tussen de jonge, brutale Iks die geen boekenkennis bezit maar veel heeft meegemaakt, en de oude Cluysman, die erudiet is en wereldvreemd. Hella Haasse brengt twee werelden zonder raakgebied samen, bijna in een huis clos. 

Hoewel Iks en Cluysman elkaar leren appreciëren, trekt Iks op het eind weg, wat te voorspellen is want ze lijkt zo’n persoon die altijd op doorreis wil zijn. 
Dat kan wellicht niet gezegd worden van Adrie en Herman, waar ze zich nu ook bevinden. Ze zullen het waarschijnlijk nooit weten, maar hun brede literaire interesses worden gewaardeerd. 

Transit (Hella S. Haasse), Querido, 92 p.