Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 3 augustus 2012

Niet meer denken



Mijn gedachten verlaten me. Ik probeer zelfs niet te denken. Die dagen zijn voorbij. Niet meer denken zou een streefdoel kunnen zijn, maar dat is het niet. Het gebeurt, ik stel het vast. Elke dag, elk moment, lijkt mijn leven, de mens die ik tot voor een maand geleden was, verder weg.

In het begin dacht ik dat ik te moe was om te denken. Dat ik nood had aan verandering, dat ik voor een tijd met mijn twee voeten in het leven wilde staan in de plaats van op de zijlijn. Dat denk ik nu niet meer. Ik denk niets meer. Ik stel vast dat ik niet meer schrijf. Het is een logische evolutie. Bij mij is schrijven gelijk aan denken. Ik kan het best denken als ik schrijf. Misschien kan ik alleen denken als ik aan het schrijven ben, misschien is denken in mijn geval gelijk aan schrijven. Ik schrijf al een maand niet meer. De plannen die ik voor de zomer had opgesteld lijken belachelijk. Ik doe mijn computer ‘s morgens aan, maar dat is schone schijn. Ik klap het scherm open en duw op de knop, maar daarna vergeet ik hem tot ik uren later in het passeren het lichtje zie branden en neerzit, enkele sites bekijk, aan een mail begin, begin maar zelden afmaak. Het enige waar ik aan vasthoud is mijn dinsdagavondroutine, al weet ik op voorhand nooit over welk boek ik ga schrijven en aan welke gebeurtenis of gedachte ik het zal verbinden. Ik weet zelfs niet meer of er sowieso wel iets zal komen.

Het is niet zo dat ik niet meer lees. Ik lees minder, akkoord. Soms besef ik ’s avonds in bed dat ik die dag geen bladzijde heb gelezen, al heeft het boek waarin ik bezig was me overal gevolgd, ja, zat het gewoon in mijn tas. Het gebeurt, maar alles welbeschouwd blijven dagen zonder lezen zeldzaam, wat me bij het besluit brengt dat lezen een van de weinige constanten is in mijn leven, dat lezen altijd zal doorgaan, wat ook met me gebeurt. Vandaag heb ik bijvoorbeeld Cet été-là van Véronique Olmi uitgelezen, een roman die ik eergisteren heb gekocht in een boekhandel in Antibes. Voor ik de winkel binnenging had ik nooit van Véronique Olmi gehoord en enkele minuten later stond ik buiten met behalve een mij onbekende verhalenbundel van Truman Capote ook Cet été-là in mijn handen, gewoon omdat ik die roman zag liggen en de kaft, de titel en de flaptekst me op dat ogenblik aanspraken.

Cet été-là gaat over drie bevriende stellen die al zestien jaar samen de Franse nationale feestdag vieren in Coutainville, een Normandische badplaats waar een van de drie een buitenhuis heeft. Binnen elke relatie broeien problemen die niet per se geheim zijn maar waar niemand openlijk over spreekt en, jawel, op deze veertiende juli blijft de confrontatie niet uit.
Het was geen miskoop. Véronique Olmi schrijft goed. Cet été-là is spannend en suggestief, met interessante en herkenbare personages. Buitengewoon zou ik het niet noemen, maar wel stukken beter dan de middelmaat. Het was precies zoals ik wilde en verwachtte toen ik het uit de rekken haalde en daarom, misschien, het zou kunnen, ook een beetje voorspelbaar. Ik zie mijn oude ik, de ik van een maand geleden, die opmerking maken, ja, dat lijkt me echt iets voor haar, al geloof ik dat ook zij de verdiensten van de roman zou zien. Het blijven veronderstellingen, hypothesen, wie zal het zeggen als ik het zelf niet meer weet?

De oude ik vervaagt. Er staat een nieuwe persoon op die niet denkt, maar doet. Die picknicks organiseert en kikkers vangt en Scrabble en Uno speelt en ijs maakt en nieuwe recepten probeert en naar feesten gaat en vrienden uitnodigt. Iemand die zich het vakantieritme niet zomaar eigen maakt maar die zich overgeeft aan de zomer. Iemand die de hoge temperaturen omarmt en leeft alsof ze nooit iets anders heeft gekend, die opstaat in bikini en in bikini gaat slapen, die elke dag in het water zit, in de zee of in het meer of in het zwembad van het buurdorp, en soms zestig lengtes crawl achter elkaar zwemt terwijl tien meter crawl twee maanden geleden onmogelijk was, lachwekkend, ridicuul, maar dat is verleden tijd, dat behoort toe een ander leven, nu gaat het vanzelf, meestal zelfs met een buiteling aan het eind, ze glijdt door het water en vindt dat niets ooit zo goed heeft gevoeld als dit.

Ik bekijk het en glimlach en ben verbaasd om wat Véronique Olmi in Cet été-là deze “urgente envie de vivre” noemt die me verteert. Misschien beland ik in een midlifecrisis, ik ben negenendertig, dat is de periode, en wat is een midlifecrisis anders dan een onbedwingbare lust om te leven? Ik durf het niet met zekerheid te zeggen, ik kan het niet duiden, nog niet, maar ik denk aan Thomas Mann die het op het eind van zijn leven in een interview betreurde dat hij niet meer had geleefd, al is dat nonsens want schrijven is leven, schrijven is leven aan driehonderd procent, maar ik snap wat hij bedoelt en dus laat ik die nieuwe ik leven.
Wat zal gebeuren is niet te voorspellen, al heb ik ergens ook een déjà-vu, een vermoeden dat iets aan het broeden is, het is voorbarig, maar misschien, wie weet, staat een nieuw personage op, die mogelijkheid bestaat en daarom, mensen, verschijnen hier even geen stukken meer, ik heb geen keuze, begrijpt u, ik kijk toe hoe de boeken worden gesloten, hoe de computer in een la verdwijnt en ik zeg u, Tot in september.

Cet été-là, Le Livre de Poche, 251 p.