Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 18 mei 2012

Vooruitzicht



We wandelden door het bos.
'We konden soms ruziemaken,' zei mijn vriendin. 'Roepen en zo. Dat doen we nu niet meer. Het is zo futiel.'
Ik schopte een steen weg. De steen rolde naar de rand van het pad en stuiterde tussen de kurkeiken naar beneden.
'Het is alsof hij een tijdbom in zijn lichaam draagt. Er is één kans op twee dat hij binnen de volgende drie jaar sterft. De statistieken gaan toch niet liegen?'
Er viel niets te zeggen. De ene dag hadden we met haar man carnaval gevierd en een week later lag hij met een halsslagaderbreuk op reanimatie. De artsen noemden het een wonder dat hij nog leefde.
'Het enige wat we kunnen doen is het risico minimaal houden. Net genoeg werken om de kost te verdienen en genieten van de kleine dingen. We leven alsof het morgen gedaan is.'

Ik hoorde haar traag en diep ademhalen. In de berm stonden witte bloemen op hoge stelen. Ze waren pas ontloken, zouden enkele maanden bloeien, verwelken en volgend jaar terugkomen. Ook als ik dood was, zouden die bloemen daar groeien. Dat was een geruststellende gedachte. Niet zo lang geleden leefde ik alsof het leven eeuwig is, maar nu denk ik bijna elke dag aan de dood. Het vooruitzicht te sterven overvalt me meestal. Kan ik de enige zekerheid in het leven niet gewoon aannemen? Of komt dat nog? De oude mensen in mijn straat, die respectievelijk 103, 94, 85 en 81 jaar zijn, hebben geen probleem met de naderende dood. Mijn overbuur, monsieur Gilbert, kernfysicus op rust, is het beste voorbeeld. Enkele maanden geleden heeft hij een cruise gemaakt op de Amazonerivier. Zijn laatste grote reis, noemt hij het. Daarna lacht hij eens hard en gaat hij verder, hij heeft altijd iets te doen, werken in de tuin of zijn gps systeem updaten of tickets bestellen voor een rugbymatch.

Dan is Julius zijn tegenpool. Hij is ex-minister en schrijver. Ook hij gaat op cruise, in de Middellandse Zee. Bij hem is het niet uit vrije wil, de cruise is een idee van zijn dochter. Tijdens de reis ziet hij een oude liefde terug. Vijfenveertig jaar verschillen ze, hij en Pearlene. Vijftien jaar voordien was ze zijn leerling toen hij een schrijfklas gaf. Ze schreef slechte gedichten, maar hij werd verliefd. Op het schip laait de verliefdheid weer op, hoe uitzichtloos ze ook is. Wanneer Julius in Ajaccio aan wal gaat om sigaren te kopen, wordt hij in de nauwe steegjes van de binnenstad geveld door de hitte. Pearlene komt hem te hulp en neemt hem mee naar een filmset in de heuvels. Zijn toestand verslechtert, hij valt weer, verliest het bewustzijn, en als hij bijkomt, maakt Pearlene onbedoeld en nietsvermoedend een eind aan zijn utopische hoop.
Voor Julius, kan ik wel zeggen, was die cruise zijn laatste reis.

Monsieur Gilbert en ik schelen in leeftijd evenveel als Pearlene en Julius, die voluit overigens Julius Gerhard Marius Hammer heet. Onze relatie is hartelijk, maar normaal. Ik geef toe, monsieur Gilbert heeft gevraagd of ik zijn kajuit op de Amazone wilde delen, maar dat was voor de grap: hij betaalde een kajuit voor twee en zijn vrouw wilde niet mee. Julius heb ik nooit ontmoet. Zijn verbittering komt hard aan, maar soms vind ik hemzelf, zijn persoon, grotesk. Dat ligt deels aan zijn taal die subliem is maar ook vaak te rijk, te heftig, te beeldend. Hij gaat zich taalsgewijs te buiten, wat overigens wel te begrijpen is. Wat moet hij anders? Alleen via zijn pen kan hij nog voluit leven.

Mijn vriendin haalde me uit mijn gedachten.
'Zie je die cistus?' Ze wees naar de struiken aan de rand van het pad. Witte en fuchsia rozen lichtten als sterren op in het groen.
'De bloemen lijken van zijdepapier,’ zei ze. ‘Binnen enkele uren vallen ze af. Ze leven één dag.'
Ik begon te lachen.
Mijn vriendin staarde me aan.
Bittere bloemen dus,’ zei ik. Ik zag dat ze de allusie niet snapte, dus vroeg ik of ze hem kende, Julius Gerhard Marius Hammer van Jeroen Brouwers.

Bittere bloemen, Atlas, 285 p.

Geen opmerkingen: