Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 10 oktober 2016

Tussen muze en maestro

Pier Paolo Pasolini (1922-1975) stierf in 1975, maar zijn genie behoedt hem voor de vergetelheid. De schrijver Emanuele Trevi leerde ‘P.P.P.’ kennen via diens favoriete actrice. In Qualcosa di scritto wekt hij de geesten van muze en maestro tot leven.

Emanuele Trevi (1964) laat zijn eigen naam nergens vallen, maar de ik-verteller die in Een onmogelijke ontmoeting met Pier Paolo Pasolini het woord voert is wel degelijk zijn jongere zelf. Trevi was net dertig en had fabelachtige schrijversdromen toen hij in 1994 bij de stichting Pier Paolo Pasolini een baantje vond. Onder het toezicht van actrice Laura Betti, die de stichting had opgericht, moest hij de archieven uitpluizen en de interviews met Pier Paolo Pasolini van onder het stof halen en bundelen. Een rustige job? Niet met Laura Betti als baas. Zelfs als de bazin niet op kantoor was, bepaalde ze de sfeer. “De slak, om het meest effectieve beeld dat in me opkomt te gebruiken, had dat huisje zo totaal doordrenkt met haar slijm dat de waanzin, ook wanneer ze ervandoor was, er onophoudelijk bleef doorsijpelen.”
Laura Betti, bijgenaamd ‘la Pazza’ (de gekkin), is op dat ogenblik bijna zeventig, verschrikkelijk zwaarlijvig en speelt nog maar zelden meer filmrollen, maar in haar jonge jaren heeft ze samengewerkt met alle grote Italiaanse regisseurs en was ze de lievelingsactrice van Pasolini. De maestro is in 1994 al bijna twintig jaar dood, maar de liefde die zij voor hem koesterde – een liefde die van bij het begin onmogelijk was want Pasolini was homoseksueel –, heeft haar verbitterd en kwaadaardig gemaakt. Ze grijpt elke gelegenheid te baat om haar frustraties uit te werken op de verteller, die ze ‘zoccoletta’ noemt, hoertje.
Tussen de confrontaties met de trieste waanzin van Laura Betti door, duikt de verteller onder in stapels en stapels papier die Pasolini heeft nagelaten. Een werk dat vorm kreeg noemde hij eenvoudigweg ‘qualcosa di scritto’, ‘iets geschrevens’. Trevi pikt de bewoordingen op in zijn boek en zoomt in op het mysterie van de onvoltooide roman Petrolio. Pasolini begon aan Petrolio in 1972. Het boek verscheen in 1992, zeventien jaar nadat hij op brutale wijze en in raadselachtige omstandigheden werd vermoord.  De protagonist van Petrolio is Carlo Valletti, een ingenieur die voor een oliemaatschappij werkt en zich ontdubbelt in twee personages - een carrièrejager die in corrupte toestanden verwikkeld raakt en een flierefluiter die seksuele avonturen najaagt - die zich in de loop van de roman allebei in vrouw en dan weer in man metamorfoseren. Het boek sloeg in als een bliksemschicht en ontketende talloze polemieken door zijn politieke connotatie en expliciete seksscènes. Trevi stelt Petrolio in het licht van Pasolini’s denkbeelden en promiscue levenswandel, legt een verband met de Griekse  inwijdingsrituelen en interpreteert de roman op een heel poëtische manier.
Trevi’s boek werd bekroond met de Europese Literatuurprijs en prijkte op de shortlist van de Premio Strega. Qua genre leunt het eerder aan tegen de documentaire, maar het leest als een roman. Trevi heeft een uitmuntende pen, hanteert een sublieme beeldspraak en laat zijn zinnen klateren als heldere bergstromen. Dankzij de prima vertaling van  Jeanne Crijns komt zijn talent ook in het Nederlands tot volle wasdom.
“Misschien is er van al het leed dat het leven ons dwingt te dragen”, reflecteert de verteller, “geen groter leed dan dit: meer van iemand anders houden dan van onszelf en tot op zekere hoogte van zijn aanwezigheid genieten – en tegelijkertijd beseffen dat die geliefde, juist op het moment dat hij in levenden lijve bij ons is en zijn tijd met ons doorbrengt, in werkelijkheid alleen zijn eigen lot toebehoort dat hem, terwijl we zeker weten dat we hem stevig vasthouden, al van ons wegvoert.”
De samenwerking met Laura Betti is gedoemd om slecht af te lopen, maar de ontmoeting met Pasolini’s gefrustreerde muze behoort wel tot die zeldzame variant ontmoetingen die, als bron van inzichten, een leven markeren.

Een onmogelijke ontmoeting met Pier Paolo Pasolini, Emanuele Trevi. Vertaling: Jeanne Crijns. De Geus, 256 p. Deze recensie verscheen op 14 september in De Morgen.


vrijdag 7 oktober 2016

Hunkeren naar een verlossend onweer

In Yucca laat Peter Terrin personages uit zijn eerdere romans Post mortem en Blanco samenkomen. De bevreemdende, dreigende sfeer suggereert een geweldige apotheose.

Wie het werk van Peter Terrin heeft gelezen, zal Viktor en Renée, de protagonisten van Yucca, meteen herkennen. Renée was de sleutelfiguur van Post mortem (2012), waar Terrin de AKO Literatuurprijs voor kreeg. In die roman is ze vier jaar en krijgt ze een herseninfarct. De verteller, haar vader, is een soort alter ego van Terrin: het verhaal is gebaseerd op het herseninfarct van Terrins eigen dochtertje. Viktor komt dan weer uit de vroege roman Blanco (2003). We leren hem daar kennen als een wetenschapper die na de brutale moord op zijn vrouw ontspoort en een paranoïde vader wordt, met fatale gevolgen voor zijn zoontje Igor.

Yucca is opgesplitst in tien delen waarin we afwisselend Renée en Viktor volgen. Viktor heeft elf jaar gezeten voor doodslag en wordt uit de gevangenis ontslagen. In het gebouw waar hij een studio betrekt, leert hij een oude man uit het misdaadmilieu kennen, de Gier, die zich over hem bekommert. De Gier geeft hem kleren die toebehoorden aan zijn partner die in mysterieuze omstandigheden gestorven is. Viktor krijgt meteen ook een baan. De chauffeur van de Gier, Claude, brengt hem elke dag in een Jaguar naar Yucca, een bedrijf dat kant-en-klaar maaltijden bereidt en rondbrengt. Zijn collega Lisa geeft instructies omtrent zijn taak:Weet je, kijk gewoon uit je doppen, dat doe ik ook. En als Claude iets vraagt, dan luister je aandachtig en probeer je zo goed mogelijk te antwoorden. Meer kun je niet doen. Trouwens, meer verwachten ze niet.
De verhaallijn omtrent Renée speelt jaren later, in 2035. Renée is negenentwintig en een gevierd, schatrijk kunstenares. Ze woont in een kasteel met haar zoontje Willem en een ploeg personeel. Aan haar herseninfarct heeft ze een lichte motorische beperking overgehouden. Haar leven wordt nu om andere redenen bedreigd, en omdat ze vreest dat ze jong zal sterven, schrijft ze haar verhaal neer voor haar zoontje. 
Terwijl Viktor dieper wegzakt in de donkere wateren van Yucca, gaat het licht schijnen over de achtergrond van Renée: haar ziekte, het verlies van haar ouders toen ze nog kind was, haar grootvader en zijn link met de bloederige aanslagen van de Bende, de eerste stappen die ze zette in de kunstwereld en haar groeiende faam.
Terrin is een auteur die zijn lezers niet onderschat. Hij schrijft suggestief, laat het verhaal baden in geheimzinnigheid en doet beroep op onze verbeeldingskracht. De bevreemdende sfeer kruipt onder de huid, maar de personages blijven ver van ons af staan. Viktor en Renée zijn zonderlinge eenzaten die nooit helemaal echt worden.

Vraagtekens

Secuur bouwt Terrin een sfeer van dreiging op. Aanvankelijk werkt dat de spanning in de hand. Een clown die met zijn onverwachte, kille verschijning iedereen de stuipen op het lijf jaagt, de referenties naar de aanslagen van Bende, de doodsbedreigingen die Renée krijgt, de raadselachtige sfeer rond de Gier … het zijn stuk voor stuk donderwolkjes die aan de horizon verschijnen en die je met een ongemakkelijk gevoel opzadelen. Viktor en Renée kruisen elkaar en later betreden ze elkaars leefwereld. Terrin suggereert een sterke samenhang en laat een geweldige apotheose vermoeden, maar gaandeweg stapelen zich de vaagheden en vraagtekens zich steeds hoger op.
In de slotscène beschrijft Terrin hoe de zon opgaat en de horizon paars en roze en oranje kleurt. De hemel boven zijn personages is sereen, maar wij blijven achter met de hunkering naar een grandioos, verlossend onweer.

Yucca, Peter Terrin. De Bezige Bij, 392 p. Deze recensie verscheen op 21 september in De Morgen.

woensdag 5 oktober 2016

Verrukkelijk verlangen naar oneindigheid

Maartje Wortel komt onverwachts op de proppen met Goudvissen en beton, een intiem liefdesverhaal dat zich afspeelt in Tilburg aan zee.

Wie nooit eerder heeft gehoord van Tilburg aan zee, hoeft dit niet toe te schrijven aan een gebrekkige geografische kennis. De stad Tilburg ligt nog altijd in hartje Noord-Brabant, maar in het verhaal van Maartje Wortel heeft diezelfde stad een zee. “Je moet er gewoon in gaan”, zegt het hoofdpersonage. “In het verhaal en in de zee. (…) De zee is overal en vooral in Tilburg.”
Goudvissen en beton is een boekje van 64 bladzijden met knappe, abstracte illustraties van Janine Hendriks. Maartje Wortel schreef het verhaal na een verblijf als writer in residence in Tilburg. Het ‘overviel’ haar bij wijze van spreken.
‘Het boekje is ontstaan vanuit een gevoel’, mailt ze me. ‘Ik was maar vier dagen in Tilburg, maar in die vier dagen is er van alles gebeurd. Ik begon te schrijven aan een soort verslag van mijn verblijf, maar ik gunde de stad een fictief verhaal. Doordat dit boekje niet gepland was en ook niet was aangekondigd, had niemand verwachtingen en voelde ik me vrijer bij het schrijven. De tekeningen droegen ook bij tot het vrijheidsgevoel. Als schrijver krijg je meer ruimte om gaten te laten vallen die op verschillende manier opgevuld kunnen worden door het beeld.’

De vrouw die in Goudvissen en beton het woord voert, blijft onbenoemd en richt zich tot een eveneens onbenoemd jij-personage. Anekdotes over haar vader en moeder, haar jeugd en eerste passen naar de onafhankelijkheid doorweeft ze met filosofische mijmeringen. Hoe ontstaat een thuisgevoel? Wat is toeval? Hoe valt te overleven met een trauma? Wanneer wil je iets echt en wanneer denk je dat je iets wil? Hoe kan een einde een begin zijn?
“Ik geloof niet in inspiratie”, zegt de vertelster, “maar ik heb een tijdlang aan niets anders kunnen denken dan aan de oneindige lucht, hoe het kan dat alles wat ertoe doet toch altijd op oneindigheid neerkomt.” Waarom ze zich deze vragen stelt en wie de raadselachtige jij is die ze af en toe aanspreekt, wordt stukje bij beetje ontsluierd.
Sinds Maartje Wortel in 2009 debuteerde met de bundel Dit is jouw huis, kennen we haar als een auteur met een talent voor het ontleden van relaties en gevoelens, een afstandelijke en droogkomische toon en een uitgepuurde (of kale) stijl. In Goudvissen en beton leren we een ander facet van de schrijfster kennen. Dit boekje is veel poëtischer en intiemer dan haar ander werk; het voelt bijna alsof we recht in haar ziel kijken. Als ik dat per mail aan Maartje Wortel vertel, krijg ik meteen antwoord. “In Tilburg ontmoette ik de illustratrice, waar ik hopelijk verliefd op werd en ben. Ik schreef een verhaal, zij maakte er tekeningen bij en nu is er dit boekje.”
In Goudvissen en beton wordt nergens letterlijk over verliefdheid gesproken, maar het doordrenkt het hele verhaal als een verrukkelijk verlangen naar oneindigheid.
Goudvissen en beton, Maartje Wortel. Das Mag, 64 p. Deze recensie verscheen op 31 augustus in De Morgen.