Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)
Posts tonen met het label Gabriel García Márquez. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Gabriel García Márquez. Alle posts tonen

vrijdag 18 april 2014

Adiós, Gabo

De wereld treurt om het verlies van de Colombiaanse Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez (87), die donderdag in zijn woonst in Mexico-City overleed. Hij gaat de geschiedenis in als het boegbeeld van het magisch surrealisme. Zijn opus magnum Honderd jaar eenzaamheid is het best verkochte boek dat ooit in het Spaans is verschenen, op de Bijbel na. 

‘Met het overlijden van Gabriel García Márquez, heeft de wereld een van zijn grootste visionaire schrijvers verloren – en een van de favoriete auteurs van mijn jeugd’, reageerde Barack Obama toen donderdagavond bekend werd dat de schrijver gestorven was. 
Bill Clinton prees de ‘unieke verbeeldingskracht, scherpzinnigheid en emotionele eerlijkheid’ van de Colombiaanse schrijver. ‘Ik ben vereerd dat ik zijn vriend was en zijn groot hart en briljante geest meer dan twintig jaar lang gekend heb.’ 
In naam van Mexico, waar Márquez zich in 1961 vestigde, sprak president Enrique Pena Nieto zijn bedroefdheid uit over ‘de dood van een van de belangrijkste schrijvers van onze tijd’. 
‘Duizend jaar eenzaamheid en verdriet om de dood van de grootste Colombiaan aller tijden’, twitterde de president van Colombia Juan Manuel Santos. Hij kondigde drie dagen nationale rouw af. 

Een metafoor van Latijns-Amerika 

De labiele gezondheidstoestand van de schrijver was al een aantal weken wereldnieuws. Begin april belandde hij met een longontsteking in de kliniek. Er zouden nieuwe uitzaaiingen zijn vastgesteld van de kanker die hem in 1999 had getroffen. De familie besliste palliatieve zorgen toe te dienen en liet hem na acht dagen naar huis overbrengen. 
In Colombia werd maandag bekend gemaakt dat heel zijn oeuvre opnieuw zou worden uitgegeven – een teken aan de wand. “Gabo” of “El Nobel” noemden ze hem ter plaatse. In zijn geboorteland was hij al decennialang een levende legende. Instellingen, scholen, culturele prijzen, bibliotheken en flessen rum dragen er zijn naam, en duizenden cafeetjes, winkels en producten zijn genoemd naar Macondo, het imaginaire dorp dat het decor vormt van zijn magnum opus Honderd jaar eenzaamheid (1967). In de bijna 500 pagina’s tellende roman beschrijft Márquez in een beeldrijke taal gekenmerkt door kleurrijke, anekdotische details verscheidene generaties van het geslacht Buendía, te beginnen vanaf de stichting van het mythische dorp Macondo tot diens ondergang en het uitsterven van de familielijn. In die tijdspanne vinden de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen plaats: tweeëndertig burgeroorlogen, een revolutie, een contrarevolutie, gruwelijke stakingen, een epidemie van slapeloosheid, zelfs een vijf jaar lang durende regenbui. De auteur zelf noemde de roman “een metafoor van Latijns-Amerika”. 

@Isabel Steva Hernandez/Corbis

De roman verscheen toen Márquez veertig was. Hij timmerde dan al twee decennia aan een literaire loopbaan. Zeer tegen de zin van zijn ouders staakte hij op zijn tweeëntwintigste zijn rechtenstudies en begon hij te werken voor El Heraldo, een lokale krant in Barranquilla. In die periode maakte hij met zijn moeder een reis naar Aracataca, het Caribische dorp waar hij tot zijn achtste bij zijn grootouders opgroeide. Toen hij het plaatsje terugzag – indertijd een van de bloeiende “bananendorpen” van de United Fruit Company, maar nu vervallen en doods – sloeg de heimwee toe en werd hij door inspiratie getroffen.
Toen hij aan Honderd jaar eenzaamheid begon, had hij al één roman (Het kwade uur), twee novelles (Afval en dorre bladeren en De kolonel krijgt nooit post) en een verhalenbundel (De uitvaart van Mama Grande) gepubliceerd en die waren uitstekend ontvangen door de kritiek – Het kwade uur had zelfs een literaire prijs gewonnen – maar rijk was hij daar niet van geworden. Na omzwervingen in Parijs, Caracas en New York en een busreis dwars door Amerika om het land van William Faulkner te zien, naast Franz Kafka, Virginia Woolf en Ernest Hemingway een van zijn grote leermeesters, was hij met zijn vrouw en twee zoontjes in Mexico gestrand waar hij aan filmscripts werkte. Die baan gaf hij op toen hij aan Honderd jaar eenzaamheid begon. Achttien maanden lang schreef hij onafgebroken door. Het geld raakte op en zijn gezin moest op krediet leven, maar de moeite werd beloond want de roman sloeg in als een bom. Op één week tijd ging de eerste druk – achtduizend exemplaren – de deur uit. De Chileense dichter Pablo Neruda noemde de roman "wellicht de grootste revelatie in de Spaanse taal sinds Don Quichote van Cervantes". Een internationale triomftocht volgde en de literaire prijzen regenden binnen. Vandaag is Honderd jaar eenzaamheid in ruim dertig talen verschenen en zijn er meer dan vijftig miljoen exemplaren van verkocht. 

Magische werkelijkheid 

Dankzij Honderd jaar eenzaamheid kwam de Latijns-Amerikaanse literatuur op de wereldkaart te staan. In Noord-Amerika en Europa groeide een plotse nieuwsgierigheid naar de schrijvers van “het continent van de eenzaamheid”. Met de Peruaan Mario Vargas Llosa, de Argentijn Julio Cortázar en de Mexicaan Carlos Fuentes werd Márquez een van de exponenten van de Latijns-Amerikaanse boom van de jaren zestig en zeventig. 
Márquez beheerste allerhande stijlregisters, maar zijn oeuvre wordt in de eerste plaats magisch-realistisch genoemd omdat hij in zijn verhalen alledaagse en fantastische elementen vermengt. Hijzelf was niet zo’n aanhanger van die term. Liever had hij het over de “magische werkelijkheid” van Latijns-Amerika. Het Caribische dorp waar hij opgroeide, was een allegaartje van culturen en er deden wonderbaarlijke verhalen de ronde. Als kleine jongen hing hij aan de lippen van zijn grootmoeder, die een eerste klas vertelster was. Met een gladgestreken gezicht beschreef zij de contacten die ze had met overleden dorpsgenoten en andere bovennatuurlijke gebeurtenissen. 
‘Als schrijver doe ik hetzelfde’, zei Márquez in 1982 aan Claudia Dreifus tijdens een interview voor Playboy. ‘Ik zeg buitengewone dingen op een ernstige manier. Je kan met alles weg geraken zolang je het geloofwaardig maakt. Dat is iets wat mijn grootmoeder me heeft geleerd.’ 

Enkele maanden nadat Dreifus de schrijver in zijn appartement in Parijs had geïnterviewd, kreeg hij de Nobelprijs Literatuur “voor zijn romans en korte verhalen, waarin het fantastische en het realistische zijn gecombineerd in een uitgebreid gecomponeerde verbeeldingswereld, die het leven en de conflicten van een continent weerspiegelt." 
Hij was toen al een veelvuldig bekroond en bejubeld auteur, die zich graag beklaagde over zijn roem, maar ook besefte dat de faam deuren opende en hem toeliet zijn journalistieke nieuwsgierigheid te botvieren. Márquez had vrienden op hooggeplaatste functies in regeringen wereldwijd. Zijn meest controversiële en oudste vriendschap was wel die met Fidel Castro. Hij ontmoette de Cubaan voor het eerst in 1959, toen deze met zijn guerrillero’s dictator Fulgencio Batista ten val had gebracht. Márquez was naar het eiland gereisd om verslaggeving te doen van de Cubaanse Revolutie. De twee vatten een wederzijdse sympathie op en Márquez werkte zelfs een tijdlang voor Castro’s persagentschap Prensa Latina in Bogotá en New York. De vriendschap bleef duren, ook toen de Cubaanse communistenleider onder het spervuur kwam te liggen, en Márquez kreeg veel kritiek te incasseren, maar zelf hamerde hij er altijd op dat ze samen nauwelijks over politiek praatten. 
‘Mijn vriendschap met Fidel Castro is bijna volledig gebaseerd op onze gedeelde interesse voor literatuur’, vertelde hij aan Dreifus in het Playboy-interview.

@ Bettmann/Corbis

Zijn ze gek geworden? 

Drie jaar na de Nobelprijs verscheen Liefde in tijden van cholera, een verhaal dat Márquez grotendeels baseerde op de liefdeshistorie van zijn ouders. De roman werd ook weer een reusachtig succes. Daarna minderde zijn literaire productie aanzienlijk. In 1999 kreeg Márquez lymfeklierkanker. Toen de ziekte dankzij chemotherapie werd bedwongen, begon hij te werken aan een autobiografie, die in 2002 verscheen als Leven om het te vertellen. Met zijn karakteristieke bevlogenheid schrijft hij er over zijn kindertijd, zijn literaire loopbaan en de ontstaansgeschiedenis van zijn werken. Twee jaar later verscheen weer een roman, Herinneringen aan mijn droeve hoeren. Hoewel het boek slechts een lauwe ontvangst te beurt viel en het in de daaropvolgende jaren vreemd stil bleef, waren miljoenen lezers wereldwijd nog steeds heimelijk aan het hopen op een volgend werk van de Colombiaan toen in 2012 bekend raakte dat hij aan Alzheimer leed en niet meer zou publiceren. 
De laatste tijd leidde Márquez met zijn vrouw een teruggetrokken bestaan in Mexico-Stad, maar op zijn zevenentachtigste verjaardag op 6 maart jongstleden maakte hij nog eens een publiek optreden. Glimlachend en met een gele roos in zijn knoopsgat applaudisseerde hij voor de reporters en fotografen die hem voor zijn huis met een verjaardagslied kwamen verrassen. Vier weken later werd hij gehospitaliseerd. Toen hij het leger journalisten zag dat voor de deuren van de kliniek kampeerde, riep hij verontwaardigd uit: ‘Zijn ze gek geworden? Wat doen ze daar? Dat ze gaan werken, dat ze iets nuttigs gaan uitvoeren!’ 
Het zijn de woorden van een maestro die zijn roem tot de allerlaatste snik kon relativeren.

Dit stuk verscheen ook op De Contrabas.

donderdag 10 november 2011

Dierengedachten



Donderdagmorgen, negen uur.
Op het terras valt een vlek zon; daar zit Meneer Kat, met zijn voorpoten onder zich gekruld en z'n ogen halfdicht. Een week is lang. Een week onafgebroken regen.
Het leek bijna de regen van Honderd jaar eenzaamheid, die duurde vier jaar, elf maanden en twee dagen en spoelde alles weg, "als een voorproefje van de profetische wind die Macondo jaren later van het aanschijn der aarde zou wegvagen". Gabriel García Márquez. Alsof Meneer Kat de roman niet heeft zien staan in de bibliotheek naast de haard?

Kip Soldaat komt aanlopen. Kip Rosalie Penelope en Kip Celia ijsberen in de ren. Soldaat is de kampioen-vlieger, dat moeten zij aanvaarden. De concurrentie is niet eerlijk (hun vleugels zijn geknipt), maar zo gaat het leven, dat houden Rosalie Penelope en Celia elkaar voor. Op goede dagen, tenminste. Af en toe moet een van beide Soldaat een pik in de nek geven. Ook dat is het leven.

Soldaat nadert het terras. Meneer Kat zit nog in sfinxhouding maar hij heeft zijn kop gedraaid. Met half geloken ogen volgt hij Soldaat.
Zij gebaart alsof ze Meneer Kat niet ziet en pikt vlakbij een broodkruimel op. Katten in de ogen kijken moet je vermijden, dan kan je alles bekomen, zelfs de verse natte brokken die zij nooit krijgt terwijl ze er toch verzot op is. Traag de bak naderen, een pik links, een pik rechts en dan vooruit, de bak in. Het enige wat Meneer Kat doet is zijn kop opheffen, haar aanstaren met die eeuwig verveelde blik van hem, zich omdraaien en wegsluipen. En dan is zij een domme hoen?

Ze richt zich op en strekt haar nek. Een vreemde kakel komt uit haar keel.
Het blijft enkele seconden stil. In de tuin lijkt alles versteend. Zelfs Celia en Rosalie Penelope verroeren niet meer in de ren. Net als Soldaat hebben ze de kop geheven.

Meneer Kat luistert aandachtig. Het is een kwestie van elementair respect. Op een dag hebben kippen meer van die momenten, dat heeft hij na een jaar samenleving ervaren. Dan denken ze dat ze kunst bedrijven. Je laat hen beter in de waan.
Na de vijfde kakel slaat Soldaat haar vleugels uit. Ze fladdert enkele keren ter plaatse en rent dan met wapperende vleugels het terras af.
Meneer Kat zwaait zijn staart net op de tijd de lucht in. Een kippenpoot op zijn vacht, dat mankeerde er nog aan. Ja, dat is nu het vervelendste aan kippen: je laat hen uit je bak eten, je luistert als ze musiceren en als ze kuikens krijgen en de aanblik van dat jonge vlees je het water in de mond brengt, bedwing je je jachtinstinct, en wat krijg je ervoor terug?
Nada. De schrik op het lijf, hoogstens.
Als hij kon schrijven, wist hij wel waarover. Goede literatuur onstaat toch uit ongelukkige situaties?

Hij springt van het terras. Langzaam loopt hij de tuin, enkele meters. Daar gaat hij zitten in het drijfnat plantsoen.

Honderd jaar eenzaamheid, Meulenhoff, 496 p.

maandag 21 juni 2010

Weerzien



J. en zijn vriendin waren in Europa en of het paste dat ze op bezoek kwamen?
Ze gaven een conferentie in Toulouse wat, mailde hij, de gelegenheid was eventjes om te rijden naar een vriendin in Barcelona en daarna tot bij ons want op zeshonderd kilometer meer of minder kwam het niet, toch niet als je in Canada woont en daarvoor jaren in Californië hebt geleefd.

Onze laatste ontmoeting dateerde van drie en een half jaar geleden. In het afgelopen decennium hadden we elkaar sowieso maar hoogstens enkele uren per jaar gezien, telkens rond kerst op café in Gent en elke keer was ik zwanger geweest. Nu kwamen ze plots drie dagen logeren. Met een mengeling van blijde verwachting en spanning keek ik ernaar uit want u weet ook hoe dat soms gaat met vrienden van vroeger.

Op de dag dat ze zich hadden aangemeld belde J. me om tien uur op. Ze waren nog in Barcelona, zei hij, gingen onderweg het museum van Salvador Dalí bezoeken en zouden tegen zes uur bij ons zijn.
Zijn stem was niet veranderd, dacht ik toen ik mijn telefoon weer in mijn tas ging stoppen. In de woonkamer bleef mijn blik haperen bij een roman die een maand tevoren in de bus was gevallen. Het was een prachtige gebonden uitgave van Afval en dorre bladeren van Gabriel García Márquez, het verhaal van een arts die in het dorp Macondo aankomt, veroordeeld wordt door de dorpsbewoners en ten slotte zelfmoord pleegt. Bij ontvangst had ik het boekomslag langs alle kanten bestudeerd, eraan geroken en het boek dan snel, voor de verleiding te groot was, in de rekken weggeborgen.

Márquez is de schrijver van mijn jeugd. Hij maakte me warm voor Zuid-Amerika, voor het geschreven woord, het magisch realisme, de journalistiek.
Hoe zou het zijn om hem te herlezen? Zou ik hem even goed vinden als toen ik zestien was? En, wilde ik het risico lopen op een ontgoocheling of hield ik liever dat gevoel vast dat zijn boeken me toendertijd hadden gegeven?
Een auteur herlezen die je ooit hebt aanbeden was als een weerzien met vrienden die je uit het oog hebt verloren, dacht ik, en ik liet Afval en dorre bladeren ook deze keer op zijn plank staan.

Om acht uur stonden J. en zijn vriendin op de oprit. We gilden, lachten en omhelsden elkaar.
Sedert onze laatste ontmoeting was J. huiseigenaar geworden, rookte hij niet meer, had hij deelgenomen aan de astronautenselectie van de ESA en doceerde hij sterrenkunde aan 450 studenten. Anders was hij nauwelijks veranderd. Hij verfijnde nog steeds zijn pokertechnieken, was gepassioneerder dan ooit door zijn onderzoek en bleef een allerbeste verteller.
We gingen een dag toeristen in Nice en de overige tijd laveerden we tussen de tuintafel en het barbecuestel. We haalden herinneringen op aan het half jaar dat we een flat hadden gedeeld in Porto, keken naar Venus, spraken over koolstofmoleculen in de ruimte en over Van vlees en bloed, dronken nog een glas rode wijn, hadden het over de dood en of het aannemelijk was dat religie de mens heeft geholpen om te overleven, lachten vaak, aten te veel en sliepen te weinig.

Na drie dagen vertrokken ze via Montpellier (vriendenbezoek) naar België waar J. voor de terugkeer naar Canada een klasreünie ging voorzitten.
Toen ze de straat uit waren, liep ik naar de woonkamer en nam Afval en dorre bladeren van de plank.


maandag 19 oktober 2009

Viva Márquez!



U weet het misschien nog niet, maar deze week hebben we iets te vieren. Van boeken en mensen celebreert Zuid-Amerika, het continent van het magisch realisme, van Machu Picchu, El Salar de Uyuni, Torres del Paine en het Amazonewoud, van de koffie en de rum, van de grootste telescopen ter wereld. Als dit alles geen feest verdient, dan weet ik het ook niet meer.

In mijn boekenkast flankeert Sándor Márai Gabriel García Márquez. Wil het nu net lukken dat ik behalve met Márai ook verschrikkelijk graag met Márquez in de lift had gezeten. In theorie is dit nog altijd een mogelijkheid, maar ik acht de waarschijnlijkheid klein. Op een mooie dag enkele jaren geleden verscheen in uw kwaliteitskrant een artikel van mijn hand op enkele bladzijden afstand van een interview met Márquez. Het hele weekend was dit een bron van vreugde voor mij, maar ik vrees dat we elkaar nooit dichter zullen naderen.

Ik moet zo'n zestien jaar geweest zijn toen ik Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez in handen kreeg. Dagenlang leefde ik in Macondo, aanhoorde ik de profetieën van Melquiades, was ik kind aan huis bij de Buendía's. Nog meer dan van het feitelijke verhaal was ik in de ban van de sfeer van de roman, waarin het wonderlijke deel uitmaakt van de dagelijkse realiteit. Zo voorziet een grootmoeder dat ze zal sterven "als het ophoudt met regenen" (de regenbui duurt vijf jaar), wordt een kind geboren met een varkensstaart, stijgt een vrouw van vlees en bloed als een engel naar de hemel.
Dat niet al deze wonderbare gebeurtenissen ontspringen aan Márquez' grenzeloze verbeeldingskracht, sterker zelfs, dat zijn magisch-realistische universum écht bestaat, mocht ik in het heuglijke jaar 1994 ondervinden. Maar eerst vertel ik u alles over de Venezolaanse zus die in 1991 in onze familie arriveerde.